maandag 31 oktober 2011

Boerken, de oranje gloed en de woorden die niet geschreven worden

De dagen baden in oranje deze tijd van het jaar. 's ochtends maakt het donker azuur van de nacht plaats voor het groenig oranje net voor de zon verschijnt en die is diep oranje en fel, bijna rood. En overdag, tegen de noen, is het licht bijna wit, met die rosse bijtoon en daarna wordt het steeds roder en roder tot het tegen de zon weer verdwijnt diep oranje is. De bladeren zijn oranje. De witte muren van mijn stallingen kleuren oranje en over het gras lijkt een laagje rosse gloed te liggen. Een hele dag lang.

De avonden zijn donker. Ze zijn mild en zacht. Het gras wordt wittig nadat de zon verdwijnt. De geel oranje bladeren worden grijzig blauw en het vaal bruin van de boomschors wordt donkergrijs tot zwart.

De loonwerkers rijden de mais kort en de hele dag ratelen de machines en ronken de tractors af en aan met zware karren er achteraan. De wegen liggen vol achtergelaten modder en hier en daar zijn er gesmoorde vuurtje met lage, witte prikkelende rook. De paarden op de weides kijken even onrustig, maar besluiten dan verder te grazen van het laatste nazomers gras.
Ik heb vandaag een paard geschoren en het paard was onrustig en hakte en trok en draaide als een molen bij stormweer en het snoof en schuurde en duwde. Het scheerapparaat ging stuk in de dikke vacht en kletterde als een ratel. Dikke plukken lichtbruine paardenvacht mengden zich met een paar witte plukken. En in plaats van te vloeken bleef ik rustig in het duister van de stallingen.

Ik zit onder de kastanjelaar op een houten bank en kijk naar de stallen. Achter mij, op de velden rijden de tractors.

Uit het Zuiden waait de geur van late lavendel en hars en vochtige bosgrond.

Boerken ademt de Zuiderse lucht en proeft de woorden die hij schrijven zou als hij schrijver zou zijn en in zijn geest groeien woorden als pompoenen en zinnen als riet en verhalen als onstuitbaar zevenblad en wingerd en hij wou dat hij het schrijven zou, maar boeren schrijven niet en dus sterven de woorden en zinnen als oude bomen.

Boerken ademt de wind uit het Zuiden en ruikt de mulle grond van de bossen langs de meanderende Maas en de jachtige Semois en hij ruikt het mos dat groeit bij de beken die de Schelde voeden en hij sluit de ogen en denkt woorden.


Ik zit binnen in de kamer en kijk door het raam naar de donkere stallen en de weides en de kale velden nu de mais weg is en de rust is weergekeerd met de laatste tractor die met hoge scherpe lichten van de akkers is weggereden. Ik zie hoe de wind over de polders waait en hij brengt de lome warmte en de geuren van het verre Zuiden traag naar het Noorden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten