"Het gevoel te fietsen op een te kleine fiets met platte banden en een roestige ketting en slepende remblokjes en een krom achterwiel. Bergop tegen de wind in. De dijen massief ontploffend, de kuiten dik en hard, de longen brandend en het hoofd leeg. Ik wou dat ik nu dat gevoel had. Maar ik voel slechts leegte en afkeer. Ik sta voor een deur die ik zo openduw. Ik zeg 'dag' en glimlach en denk: laat maar komen.
Zo open ik de luiken en laat de demonen uit de diepste spelonken van mijn ziel los in mijn wereld en hoop dat ze verdwijnen aan de horizon of dat ze verschroeien in het daglicht of dat ik ze kan platslaan, ik hamer hun een houten paal door het hart en ze gaan krijsend en sissed dood in rook die naar solfer ruikt. Ik kauw knoflook en draag zilveren kruisen en ik beef van angst. Mij handen trillen en mijn hemd kleeft tegen mijn bezwete rug en voelt koud en klam. De tocht snijdt mijn adem af. Nog even." De Droeve Dichter schrijft en luistert naar de wind en het fluisteren in de bomen en de wind zegt niets. Al dagenlang.
"Soms hoor ik dagenlang, wel drie, vier dagen, niets in de wind, geen woorden, geen zinnen, geen boodschappen", zegt het Stille Meisje, "En dat maakt me niet bang. Het maakt me rustig en sereen. Wit." Haar stem klinkt als de zee op een windstille nacht, als het water zwart is als inkt en traag als olie. "Ik hoor geen woorden en heb er ook geen behoefte aan. Het is goed in de luwte van de stilte en in de stilte van de luwte." De Droeve dichter had haar gehoord en had begrepen wat zij zeggen wou. Hij bleef schrijven. Hij schreef in hakende letters in zwarte inkt en de woorden haakten zich tot zinnen en de zinnen metselden zich tot beelden en de beelden vergruisden tot verhalen en als het stof ging liggen was er niets dan stilte.
De Dichter schreef, maar schreef voor niemand meer. Elk blad scheurde hij tot kleine snippers, dwars door de woorden en de zinnen en de beelden en de verhalen. De snippers gooide hij in de lucht en als iets dat lijkt op sneeuw en vallende bladeren dwarrelden ze naar beneden om nooit meer woorden en zinnen en beelden en verhalen te vormen en ze werden nooit gelezen. Zo gingen de dagen voorbij.
De wind sprak geen woorden. De Dichter schreef niemand. Iemand schuilt in de luwte van de stilte. In iemand buldert de storm. De wind uit het Zuiden is stil. De Droeve Dichter kijkt de bomen en wacht tot de wind keert en uit het Noorden waait en hoopt dat die wind fluisteren zal. "Ik ben droef. De demonen kerven in mijn huid. De poorten die ik openzet sluit ik niet langer. Het is er kil en koud en ik verstijf en bevries in een kromme houding.
In mijn verkleumde handen amper zandkorrels. Ik heb honger en dorst. Ik ben moe. Ik ben alleen."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten