maandag 12 december 2011

5 woorden en roestige spijkers

In de duinen is het stil. De storm is gaan liggen. De duin is verplaatst maar de jongen merkt het niet. Hij weet het. De wind heeft er als een razende tegenaan gebeukt en heeft tonnen zand verplaatst.
De hut waarin de jongen woont, slaapt, eet, schrijft en schuilt is piepend en krakend recht gebleven. In het duister van de nacht ziet hij de losgeslagen planken en de kromme roestige spijkers. De deur hangt nog amper aan een scharnier en twee ramen sluiten niet meer. De hut is scheef gezakt en de tafel binnen staat wankel. Potloden rollen van tafel. Het dak lekt. De geschriften zijn nat van de regen en de inkt is uitgelopen en de letters van potlood zijn door het water verzopen.

De zee is als een bevroren woestijn van zwarte inkt.

Morgen komt de storm opnieuw, weet de jongen. Hij timmert gejaagd door de wind de hut weer min of meer aan elkaar. Hij sleurt extra planken aan en lange spijkers en steunbalken. Hij graaft putten in de duinen om de balken te aarden, schuin tegen de hoeken en hij hamert ze stevig vast met de lange en dikke spijkers. De hamer is zwaar en zijn rechter voorarm jankt en de pezen ontsteken en zijn nek is gespannen en hij wil slapen. Vooral slapen.
Rusteloos zit hij bij de zee.

Hij heeft de zee gesproken en de zee heeft gedaan wat de zee doet. De zee is zichzelf. Ze praat niet. Haar ruisen is geen fluisteren. De zee luistert niet. De zee is. Niet eens zichzelf. De hemel en de wolken raken haar bij de horizon maar hoe je ook naar de horizon reist, de horizon blijft je voor. De zee laat zich niet raken. De zee is.
Hij heeft de zee gesproken en zit te wachten op antwoorden en gefluister en als hij genoeg zal geloven zal het ruisen van de golven en de wind hem klinken als gefluister en zullen zee en wind hem zijn eigen woorden toefluisteren. Ieder zijn god.

De jongen woont in een duinpan in een hut en schrijft met een woordenschat van 100 woorden zinnen en verhalen die enkel schrijven over de zee die oneindig is, de einder die ongrijpbaar blijft, de wind die guur fluistert, de wolken die langs drijven, de duinen die wandelen, het zand dat door zijn vingers glipt, de tijd die onomkeerbaar is, het strand dat de zee mag voelen, het duingras dat nederig buigt, de hut die wankel is, de woorden die aarzelen, de letters die geschreven worden en de jongen die een woord is.

Alles is een cirkel, zonder begin en zonder einde en toch is alles begonnen en komt aan alles een einde. Cirkels zonder tijd. Eeuwig als het heelal.

De jongen gaat naar binnen en schrijft 5 woorden.


De Gladde Zakenman staart over de zee en de wind uit het Noorden jaagt kil dwars doorheen zijn dunne hemd. Hij knoopt de jas van zijn pak dicht, zet de kraag omhoog en slaat een sjaal om. Hij stapt naar zijn auto en legt de Ipad waarop hij net geschreven heeft op de achterbank, sluit de deur, sluit de wagen en stapt de duinen in. de kou doet hem rillen en beven. Niemand weet dat hij langs zee wandelt. Het is winter. De duinen en het strand zijn leeg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten