donderdag 29 december 2011

Rubens, zielen en kano

Boerken zit bij de Droeve Dichter aan de verweerde kromme tafel in het Donker Kot en drinkt jenever en ruikt naar paarden en koeien en mest en hooi en stro en de Noordenwind.
Waar is het Meisje gebleven?

De Droeve Dichter kijkt op van zijn zwarte letters op wit papier en kijkt naar buiten, en dan kijkt hij Boerken aan, maar hij zegt niets.

Sinds we met haar aan zee waren, daar in de duinen, is ze nog een paar keer bij mij op de boerderij geweest. Ze praat met me en ik begrijp haar en nadat ze uitgepraat is, ben ik haar woorden kwijt en blijven enkel beelden, die zacht zijn en ijl als de polders zo tegen zonsopgang in de zomer. Laatst was ze bij me in de stallen, tussen de paarden. en daarna was ze er niet meer en twijfelde ik of ik ze wel gezien had. Ze lijkt wel een geest, maar ze maakt me niet bang.


De Droeve Dichter legt de pen neer, zucht zacht en praat.

Ze is een dolende ziel, Boerken, die niet echt een lichaam nodig heeft. Ze praat oude talen zonder woorden. Ze toont oude beelden zonder beweging. Ze is wat we vroeger een engel zouden genoemd hebben. Ze waart rond hier op aarde, aan zee en in de polders en in de bossen en langs de rivieren. Ze loopt over water en drijft op de wolken. Ze droomt zich een wereld en wij zijn in die wereld. Ze is niet veraf en niet dichtbij. Ze is niet stil en zegt niets. Ze praat en we horen geen woorden. Ze kijkt ons aan en we zien onszelf. Jij ziet de zee. Ik zie wolken. We dromen haar en zij droomt ons. Je noemt haar het Meisje van de Zee, Boerken, maar de zee, dat is de oneindigheid, de eeuwigheid, de onmetelijkheid, de kracht, de rust, de puurheid. Je zegt dat ze verdwijnt en dat je twijfelt of ze er was. Maar ze was er, anders kan ze niet verdwijnen. Ze is een oude ziel. ik weet dat je nu denkt dat ik niet alleen een droeve, maar eveneens een dwaze dichter ben, Boerken. Dat kan best zijn. Ik zie wat ik zie. Ik weet wat ik weet. Ik geloof wat ik geloof.


Boerken zegt niets en zwijgt als het Meisje plots in de keuken de verse munt in kokend water water hangt. Ze drinkt de thee in kleine glaasjes. Ze praat in beelden.

De Oude Knorpot komt het Donker Kot binnen, loopt iedereen voorbij die rond de tafel zit, neemt een Duvel uit de ijskast en een glas en schenkt tot het schuim net over de rand torent. Dan gaar hij aan de tafel zitten. De anderen zijn stil. Ze weten dat de Oude wat te vertellen heeft, als hij zo doet.
Laatst was ik met vrienden op stap. We aten en dronken en ik probeerde mee te praten, maar ik ben niet zo'n prater, ik ben eerder een verteller die meestal stil is en in zichzelf gekeerd en dus hield ik me afzijdig en stil en ik genoot op mijn manier. De avond schoof voorbij als een kano op een rustige brede stroom onder de volle maan. We vertelden over hoe we waren als we jouw leeftijd hadden, Droeve Dichter, en ik wilde weten wat we toen droomden, want op die leeftijd is je geest nog open en koester je dromen. De mensen met wie ik er was... Ken je het gevoel dat je dingen wil zeggen en dat je die niet zeggen kan, omdat sommige dingen geen woorden behoeven. Of verdragen? Wij droomden. Net als jij Droeve Dichter, die schrijft aan je gedichten en je roman en je verhalen.

Een paar tafels verderop zat de Gladde Zakenman te eten met zakenpartners denk ik en achteraf zat hij aan in de bar. Hij deed alsof hij me niet kende. Aan de bar werd gelachen en gegrold en gegrapt en de zakenman zag bleek als spook en ik zag de leegte in zijn ogen. De anderen lachten verder. Ik keek in zijn ogen en zag zwarte leegte.

Ik zat met vrienden en we aten en dronken en lachten en luisterden naar zij die de gesprekken gaande houden als de anderen als ik zwijgen en ik vroeg hen naar hun dromen en ik deelde mijn droom.
Soms zijn dingen mooi in hun eenvoud. Een tafel. Lekker eten. Lekkere wijn. Vrienden. Stiltes. Gesprekken.

Enige weken geleden verdwaalde ik in de stad. Ik liep een kathedraal binnen en ademde de ruimte en de schilderijen die er hingen. Iemand fluisterde me een vraag als een droom in een droom en vroeg of de schilder zelf die dynamiek bedacht had, dat lijnenspel en dat evenwicht in kleuren en vlakken en vormen. Ik wist wel zeker van wel.
Wat verderop zat een vader gepassioneerd te vertellen bij een schilderij en zijn twee dochtertjes luisterden echt. Hij meende elk woord en ik wou naar hem toestappen en hem zeggen hoe bijzonder ik dat vond. Maar ik ben een Oude Knorpot en die zwijgen en kijken. Ik zag een meisje en een jongen hand in had, soms teder kussend. Ze ontstaken tweemaal een kaars en ik zag hoe gemeend hun gebaren waren en ik wou naar hen toestappen en hen zeggen hoe bijzonder ik dat vond. Maar ik ben een Oude Knorpot. Een observator. Een seismograaf.
Ik keek omhoog.

Sommige van mijn vrienden hadden dromen. Anderen niet. Ik had dromen. Wie dromen had en ze niet heeft kunnen waarmaken, koestert de dromen van toen. En mijdt de schaduw ervan.


De Droeve Dichter kijkt weer op en stopt even met schrijven.
Engelen dromen niet. Ze kijken naar de mensen en hun dromen en leven in het hier en nu en in het eeuwige moment. Want ze kennen geen tijd. Hun tijd is bevroren.

Boerken mompelt in zichzelf:
Gij en uw engelen. Ik droom ook niet en ik ben zeker geen engel. 's Nachts droom ik van mooie groene weides en akkers vol gewassen en kuddes koeien en sierlijke paarden en het harde labeur. En overdag hoop ik op regen na de droogte en op droogte na de regen. Maar dromen, dat is voor U, Dichter. Ik ben weg. Salut


En Boerken drinkt zijn jenever leeg en staat op. De Oude Knorpot gaat in de keuken en schenkt een tweede Duvel. De Droeve Dichter schrijft verder en het Stille Meisje nipt van haar thee.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten