Buiten beukt de wind tegen de gevel en de luiken kraken en ratelen en het dak kreunt. Binnen dooft de haard en de Gladde Zakenman en de Droeve Dichter en het Stille Meisje zitten in het donker van de kamer vlakbij de laatste rode gloed van de zwart geblakerde blokken hout. De Oude Knorpot is net na drie Duvels de straat over gestoken dwars doorheen de storm. Boerken is niet komen opdagen. Als het stormt blijft die op zijn erf. De Zakenman drinkt rode wijn. Het Meisje drinkt thee van munt en de Dichter drinkt met haar mee. De avond is voorbij. Straks gaat de Droeve slapen. Niemand wil afscheid nemen. Ze praten niet.
De Dichter vraagt zich af of ze gepraat hebben, zittend bij de haard. De Dichter schrijvend. De Zakenman steeds bezig met zijn smartphones. Het Meisje lezend in een dik boek. De Oude drinkend van zijn Duvels en grommend en knorrend als een varkensbeer. De avond is voorbij gegaan alsof de tijd geen moeite moest doen om traag of snel te gaan. De tijd tikte voorbij. Zonder meer.
De avond is voorbij.
Buiten raast de storm hevig als een wilde hengst. Beukend. Briesend. Steigerend. Stampend. Slaand.
Niemand zegt wat
Avond wordt nacht. Het vuur wil niet doven. De ene dag glijdt in de andere in een eeuwig uur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten