zaterdag 10 december 2011

Waterzon

Boerken loopt doorheen de vette polders die drassig en smossig zijn. Het heeft dagen na elkaar hevig geregend. De weides zijn verzadigd en de paarden lopen het wintergras helemaal kapot. De vacht van de paarden staat lang, want de nachten zijn koud. De haren in de vacht zijn dof en klitten aan elkaar van de vettigheid en de ingedroogde modder.

Boerken loopt door de polders met een platte kruiwagen met daarop een baal hooi en hij voedt de paarden die snuivend en knorrend dichterbij komen. Hij gooit de baal in de weide en kijkt over de polder, die donkergroen is, afgetekend door de hoge kale populieren langs de dijken. De bomen lijken wel oranje in de lage zon. De hemel is bijna helder en lichtblauw, als met weinig verf in veel water. De weinige wolken zijn dun en lijken met witte verf zorgzaam met penseel in de waterige lucht geborsteld.

De wilgen zijn geknot. De wilgentakken liggen nog naast de stompe stammen die bovenin breder zijn door honderden gedwongen amputaties en uit hun tientallen open wonden schreeuwt geen pijn. Bomen lijden niet. Boerken tuurt speurend langsheen de dijken op zoek naar gestaltes die er wandelen, maar er is niemand.

Op de boerderij staan een paar paarden in hun warme stallen. Hun adem zijn wolken in de lage zonnestralen.

'Ik zit hier al een paar uur'
zegt het Stille Meisje.
'Hier zitten, in de gang tussen de stallen, de ogen gesloten en in mezelf verzonken, geeft me de rust van de zee en de bries van de Westenwind die fluisterend de duinen woorden geeft als honderdduizenden zandkorrels die zich laten verplaatsen door de wind die hen optilt en omrolt en weer achter laat. Ik wil deze zomer weer naar zee en ik wil er wonen in een huisje in de duinen en elke dag wil ik verdwijnen in zee. Ik wil er wonen op de wolken en glijden langs de hemel van West naar Oost en ik wil er schuilen in de regen en de stormen, ik wil er meegesleurd worden door de koude stromen, ik wil er omver geworpen worden in de branding van de golven, ik wil het zilte schuim proeven en ik wil bibberen van de kou in het water en branden van de hitte in de duinpan onder de zon.'


Boerken glimlacht, want hij hoort haar stem en het ruisen van de zee en hij hoort geen woorden, maar de woorden die zij niet spreekt laten zich lezen in zijn ziel.
De gang is leeg. De paarden eten luidruchtig van het verse hooi. Er is niemand. Er zijn alleen de geluiden en de wolken van adem.

In het Donker kot schrijft de Droeve Dichter woorden die hij zorgvuldig kiest en naast elkaar legt tot zinnen. Passend en aarzelend. Kiezend en vastberaden. Met pen schrijft hij op korrelige papier.

Uit de zon druppelt water
De hemel is een plas
Iemand morst twee druppels blauw
Iemand morst een spat wit
Het papier is zwaar met water
Droogt tot lichtblauw en ijle wolken

Ooit nam iemand een potlood
Puur zwart
En met vaste hand
Tekende iemand de horizon

Soms is de tijd een ijle wolk
Soms is de horizon een woord
Soms is een woord de einder

Uit de zon druppelt licht
Als water
Het water droogt
Zoals de tijd herinnering wordt
Een potlood schrijft
Herinnering in woorden
Als water
Dat druppelt
Als het licht van de zon

De Droeve Dichter scheurt de bladzijde uit zijn schrift en maakt er een prop van die hij in de mand naast de haard mikt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten