zaterdag 31 december 2011

De Oude Man en de kathedraal

Je vertelt over de kathedraal en de schilderijen waarin de lichamen diagonale lijnen trekken en de rode mantel als een rots is waarop alle krachten steunen. Je vertelt over kaarsen.

Het Stille Meisje spreekt en Boerken hoort hoe ze vertelt over polders vol vers gras en korenvelden omzoomd met papavers en hoe in de zomer de hitte bleef hangen in de zandwegels tussen de goudgele akkers. En de Gladde Zakenman hoort hoe ze vertelt over de zee en de schepen die er varen tot ze aan de horizon verdwijnen in een stipje. Over de wolken die glijden op de wind die over het strand strijkt tot het vlak is.

De Scheve Schilder hoort hoe ze vertelt over die wolken die donker zijn onderaan, bijna zwart met blauwige ondertoon en die dan paarsig worden hogerop en lichtblauw neigend naar wit. En hoe de zee groenig is bovenop zwart en blauw en paars. En hoe de golven wilde bijna droge dotten witte verf zijn die gezet worden met een grove borstel van varkenshaar.

De Droeve Dichter hoort hoe ze woorden om elkaar heen vlecht zoals de mandenmaker dunne wilgentakken en hoe ze kleur maakt met zinnen en geuren schildert met de volgorde van de woorden en hoe ze hem bij de hand neemt en hoe ze samen wandelen tussen de velden van rust en perfecte zinnen die geen woord te veel en geen woord te weinig dragen.

De Oude Knorpot hoort hoe ze vertelt over de lichamen die als kabels die schepen aan de wal houden bij zwaar weer, over de doeken strengelen van linksonder naar rechtsboven, over blikken die lijnen zetten en kleuren als nachtblauw en bloedrood.

Ik was in de kathedraal
Zegt het Stille Meisje.
Het is er zo stil en leeg. Er is te weinig licht. De schilderijen verschuilen zich in schaduwen. De honderden kaarsen flikkeren in de lichte tocht die langsheen de pilaren glijdt. Ik was er met De Droeve Dichter en we ontstaken een kaars. Gewoon. Omdat we dat wilden doen. Ik hield de verse kaars bij een van de vlammetjes en daarna zette ik de kaars op een van de smeedijzeren pinnen.

Wat verderop zat een oude man naar ons te kijken. Hij leek eeuwenoud. Ik had de neiging hem te vragen me het verhaal van de kathedraal te vertellen. Hoe hij ze bouwde, bijna een eeuw lang. Eerst de kleine kapel, waar de oude had gestaan, daarna de torens en daarna de verbindingen. Hoe de kathedraal groeide en fijner werd, want al doende werden de bouwheren slimmer. Ik ging naast hem zitten. Hij had scherpe trekken en zijn donkere ogen keken nergens heen. Ik zag zijn handen en wou ze aanraken. We zaten er lang. Stil naast elkaar. Dan sprak hij met zachte stem. Niet fluisterend, en toch amper hoorbaar in de stilte van de kathedraal. Dit doe ik elk jaar, zei hij me. Ik weet niet hoeveel jaren. Ik drink een warme wijn met kruiden in een kelder, ik zit tegen de bakstenen muur onder het lage gewelf op de smalle houten bank en ik heb tijd. Daarna wandel ik naar buiten. Door weer en wind. Soms in de sneeuw. Tot bij de kathedraal. Ik ga er binnen en adem de stilte en drink de schilderijen en betast de geur van wierook en kaarsen. Ik bekijk de mensen. Ik speur naar gezichten. Ik wacht. Er is geen tijd hier. Ik kom tot deze plek en ontsteek een kaars en dan kom ik hier zitten. Ik sluit de ogen en laat alle tijd uit me vloeien. Er is geen voor en na.

Daarna stond de oude man op. Moeizaam. Hij raakte me even aan op mijn schouder en wees met zijn hand naar mijn vriend. Hij wacht op je, zei hij. Hij wil naar buiten. Hij wil naar de grote brede stroom. Even aarzelde hij. Dan sprak hij deze laatste zin en verdween.

Je wil me vragen waarom ik hier ben. Ik kan het je antwoorden. Maar het antwoord is niet belangrijk. De vraag ook niet.


De Droeve Dichter staat bij de brede stroom en voelt hoe de zee zich langs de bochten over het water diep in het land heeft laten voeren en hij smaakt haar zilte adem.

Rond de verweerde kromme tafel is het stil. Ze drinken Marokaanse thee uit kleine glaasjes.

1 opmerking: