"Dag Bohemien", zegt Boerken en Bohemien kijkt op en zegt niets en zijn ogen spetteren als altijd en om zijn mond grijnzen lijnen die er al altijd waren. Ze zijn dieper geworden en ook de lijnen om zijn ogen zijn nu met zwarte inkt getrokken, maar zijn hele houding is even zelfzeker en van een bestudeerde vanzelfsprekendheid als in vroeger tijden, zijn haren even lang, maar dunner en wat grijzer hier en daar. Boerken wil vragen waar Bohemien was, al die tijd, maar doet het niet.
Boerken kijkt naar Bohemien en naar Stil Meisje en weet dat Droeve Dichter nu verworden is tot een zielepoot die in trieste woorden verzuipt en klinkt als motregen en dat Knorpot de winter is geworden, scherp en bijtend en dat hij, Boerken, meer dan ooit een naar hooi en stro en paardenmest stinkend boerke is, en hij kijkt om, kijkt naar Dichter en weet dat die het weet. Meisje zit bij Bohemien en zij verdwijnen in tijd en ruimte. Ze zijn als pastel in de hevige regen van een onweer. Zij zijn de plassen in de tropische zon.
"Hoe doe je dat, Bohemien", wilde Dichter hem vragen, "Want je doet niets eigenlijk, behalve nonchalant zijn en gespeeld onverschillig en onaantastbaar en los en bon vivant en vrij van wetten en bezwaren en als de wolken die komen en gaan." Maar Dichter zweeg. "Hij verdwijnt weer", denkt hij, "Onverwacht, als altijd. Hij komt en hij gaat, want hij kent geen grenzen en geen tijd en waar hij is is zijn thuis en hij is nergens thuis en overal. Maar zolang bestaat enkel hij voor Stil Meisje, want ze zijn van dezelfde soort."
"Dag Boerken", zegt Bohemien en hij knipoogt speels en lacht ontwapenend en Boerken vraagt of hij ook een jenever drinkt en Bohemien zegt neen, en dat hij alleen thee drinkt vandaag, die uit China komt. Boerken gelooft hem niet. Niemand gelooft Bohemien. Bohemien vertelt nooit de waarheid en nooit leugens. Geloven doet niets ter zake.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten