Er was een tijd en een plaats en een vouw in de kosmos en daar botst tijd tegen tijd en ruimte tegen ruimte en verdwijen de woorden om dat te schrijven in het ademen van een ongeboren kind. Het ademt langs de moeder.
Zwart en klein als een speldenkop en alles verwoestend. Ik huil. Ik ben een wolf in het bos. Ik zeg niets. Ik ben stilte. Ik weet het niet. Ik wist het nooit. Het is eenmalig eeuwig.
Langsheen de kusten van ons bestaan slaan golven tegen de krijtrotsen stuk en een paar millimeter per eeuw slaan ze zo de rotsen stuk. Niemand die het ziet. Iedereen kan het weten. Het is geweest. De kust jankt van de pijn bij elke golf. Niemand die het hoort en geen zee die het deert. Een schrijver schrijft kust en golven en janken en dan is dat een zin.
De hemel is laag en de wolken gejaagd en de regen is kil en heftig en agressief en de dagen wentelen als trage stenen in de rivier. Achtergelaten door de rivier van ijs die de vlaktes tot valleien hebben gevijld. Genadeloos. En dan kwam de warmte en smolt de sneeuw en kon de rivier haar stenen niet langer dragen en liet ze achter zoals wij onze herinneringen in de vallei van ons leven. Steen. Stenen. Stilte.
De vallei is lang en breed. De horizon is altijd even ver.
Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten