Meisje staat op de dijk langs de Trage Stroom die gezwollen staat met water dat door de grijze kille zee in het Noorden het land in geduwd wordt, gejaagd door de wind en de maan. Er staat een strakke wind die haar gelaat ruw streelt en haar ogen laat tranen en die de rossig gele bladeren uit de kruinen van de populieren rukt en slaat en geselt. Die ruwe golven op het water maakt met witte kragen die open spatten in dunne waterdruppels. Ze spreidt de armen en laat haar geest los die gaat zweven in de wind, vliegerend aan een touw dat ze vast houdt in de hand en dat rukt en trekt zonder regelmaat of ritme. Ze kijkt over de polder, ze ziet het diep groene gras van de late zomer, met daarop de gele stippen van de gevallen bladeren. Ze ziet de plassen en de modder en de bruine paden die tussen de weides lopen. Ze ziet de paarden die met de kont naar de wind staan. Ze ziet de hemel en de aarde en dan raakt ze de hemel met haar vingertoppen en de aarde met haar tenen.
Ze stapt op het water en wandelt langs de oevers. Ze spreekt woorden die niemand hoort die beelden worden die niemand ziet. Ze fluistert namen. Ze fluistert stille gedachten.
Ergens ligt een steen in een houten schrijn. Ergens staan boeken. Ergens werden duizenden woorden geschreven tot zinnen tot verhalen. Ergens fluisteren duizenden woorden zich tot beelden en hoop en liefde en droefenis en vreugde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten