Boerken komt kijken hoe Knorpot aan het werk is in de tuin. Hij staat erbij met de handen in de zakken en met een grijnslach op het gelaat. "Ge zijt wel erg laat he man, dat had ge in September moeten doen, maar niet nu in November." Knorpot kijkt even op, wist het zweet van het voorhoofd en mompelt dat het nog oktober is en gaat door.
In het Donker Kot bekijkt Dichter het tafereel en schrijft een stuk over Snoeien. Over de kunst in een wilde tuin zo te snoeien dat die ene geweldig mooie maar kostbare bloem voldoende zonlicht krijgt om te kunnen groeien en bloeien, maar dat die ook net voldoende verborgen blijft opdat ze niet te veel aandacht zou trekken. Hoe enkel hij die snoeit de bloem weet staan om haar te koesteren. Dichter schrijft en schrapt en her-schrijft en zoekt en tast en gooit uiteindelijk de beschreven papieren in de haard en staart in het duister.
Hij denkt aan temmen en tam worden en aan mensen die zich nooit laten temmen, zoals hijzelf. En Boerken. En Zakenman. En Knorpot. En Meisje. Mensen die als ze rechts gestuurd worden, linksom proberen en als dat niet kan rechtdoor en desnoods rechtsomkeer maken, smalend zeggend dat dat "toch ook rechts is, rechtsomkeer maken". Op zijn gelaat komt een glimlach zowaar. Hij ziet zichzelf lachen in de spiegel van het raam voor de donkere tuin.
Hij neemt een blad en schrijft. Tot diep in de nacht.
Over temmen en tam en over snoeien. Hij schrijft. Over het Leven. Het Leven schrijft hem. Hij is een woord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten