donderdag 1 november 2012

Puur.


Het regent. Al de hele ochtend zit Dichter aan de verweerde tafel bij het raam en staart hij naar buiten, het hoofd zwaar rustend op zijn hand. Langs het raam glijden regendruppels omlaag en hij voelt de kilte van de herfst langs de spleten en kieren van het Donker Kot. Voor hem ligt een wit blad papier en een pen en een potlood en hij schrijft niets, want er spoken geen woorden in zijn hoofd vandaag. Hij is puur als dat witte blad en wil het witte blad leeg laten.

Hij bedenkt dat dat witte blad de ultieme roman is, en tegelijkertijd de absolute negatie daarvan en daarna laat hij de gedachte los.

Buiten wordt het niet licht vandaag. De hemel is diepgrijs en zo laag, dat het lijkt alsof de bomen worden geplet tussen de donkere vettige aarde en de zware hemel, vol van regen. Er staat weinig wind.

Dichter ziet in de verte Boerken aan het werk op de weides, met een hoed op het hoofd. Hij heeft laarzen aan en een lange jas en hij lijkt op een cowboy. Hij zeult met emmers en beukt palen in de natte bodem en spant draden. Nu en dan stopt hij de handen diep in de zakken om ze te warmen. Dichter weet dat Boerken vloekt en miljaart. Boerken lijkt te zijn gemaakt van de zware grond en de donkere wolken en met een veeg van een borstel met wat water verdwijnt hij in het schilderij van waterverf.

Dichter slurpt hete espresso. Dichter kijkt niet naar het lege blad. Dichter telt de regendruppels op het raam niet. Dichter denkt aan niets. Dichter is niet. Dichter is.

Puur.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten