zondag 25 november 2012

Roversnest



Het plein is een meer. Een plas van kasseistenen die gloeien in de lage zon die nog steeds hitte spuwt. Er is geen wind. Een kwart van het plein, waar de mensen bij elkaar kruipen, ligt in de schaduw. Bij elke beweging glijdt warm en zilt zweet langs de rug naar beneden en dat koelt amper. Midden het plein staat in brons een machtig ruiter boven ons verheven op een massieve steen waarop zijn naam. Tegen de zon in kijk ik hem in het gelaat. Hij kijkt over me heen. Voor altijd.
De gebouwen rond het plein zijn hoog. Met regelmatige grote ramen. Boven onder de daken wonen duiven en mensen in zolderkamers. De duiven schijten op de machtige veldheer en strijken op het plein neer, als een hongerige bende plunderaars zonder god noch gebod, eergevoel of mededogen. De mensen onder de daken ontvluchten de warmte in hun kamers voor die de lucht laat koken en ze stoom ademend inwendig verbranden. Ze zitten in smalle stoeltjes op de kleine terrasjes voor hun luiken en kijken neer op de duiven, de toeristen, de veldheer en de kasseistenen die zinderen in het zware licht.
Ik loop om de veldheer heen en groet hem niet.

Iets lager dan het plein, verborgen in de gestolde schaduw en later in de donkerte van de avond loop ik een overdekte markt binnen waar het ruikt naar kleuren en geurt naar smaken en smaakt naar kleuren en het zoemt er van mensen en hun gesprekken. Ze eten en drinken en lachen. Het is zondagavond. Er zoemen airco's en er staan vernevelaars. Ik drink witte wijn en eet oesters en spreek mensen aan en verzuip me in de zee van de zoete chaos. Ik drink rode wijn en eet vlees en gamba's en inktvisringetjes en als mijn honger zwijgt, drink ik een laatste glas zware, bijna inktzwarte wijn.
Ik stap de nacht in die nog steeds koortsig warm is en verdwaal in de stad en in de bars.
's Nachts zit ik op mijn dakterras. Binnen zoemt de airco. Tegenover me ligt het grote park dat bijna een bos is en het is er stil. Ik drink water en lees een boek.

Ik leg mijn hoofd in mijn nek en sluit de ogen. Ik zit in de Sky-bar en kijk uit over de zee die een rivier lijkt hier en waarop honderden boten liggen en kriskras langs elkaar heen varen. Ik eet superieure Aziatische keuken en drinkt de beste Franse wijnen en bij een glas Talisker doven de lichten in de bar en start de lichtshow die langsheen de wolkenkrabbers op het eiland danst. Iemand snuift poeder, ongegeneerd vanaf de tafel. De kelner kijkt opzij, ontvangt de fooi en verzamelt zorgvuldig de restjes.

Ik open de ogen en drink water.

Ik sluit de ogen en ik word ziek in een tropisch roversnest. Ik ben er alleen en raak 5 dagen de hotelkamer niet uit. Ik overleef op water en heb zoveel koorts dat ik hallucineer. Na 5 dagen ben ik niet dood. Ik leef nog en bel roomservice.

De dag erna vlieg ik met de 747 naar Europa.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten