zondag 16 januari 2011

Over de tijd die glijdt

De dagen slepen zich dartel voorbij, ook zondagen. Ze snellen en aarzelen, de dagen. Ze treuzelen, stokken en dan ineens zoeven ze in een rotvaart verder, hun passagiers en toevallige passanten meesleurend als in een kolkende rivier die ineens een waterval is, donderend en ziedend en alles verwoestend. En daarna kabbelt die dag weer rustig verder, tergend langzaam.

Ik had er, bij het begin van mijn leven, een goeie 30.000 te gaan. Want dat is statistiek. En hoewel individuen en statistiek geen enkele correlatie hebben, behalve dan dat veel eenlingen een massa maken en massa's en statistiek hand in hand gaan, moet ik er toch maar van uit gaan dat zonder veel geluk of ongeluk, ik een goeie dertigduizend tergend langzaam razend denderende dagen heb gekregen om te doorlopen en liefst zoveel mogelijk te beleven. Ik heb er daarvan al zowat 17.300 opgebruikt en helemaal tevreden met wat ik er meestal mee deed, kan ik niet echt zijn. Veel ervan waren grijs en troosteloos, en gelukkig zijn wij mensen wel bewust en denkend, maar gelukkig niet in die mate, want dat zou ondraaglijk zijn.


Vandaag heb ik tapijttegels geplaatst bijvoorbeeld. In de woonkamer. Die was al voor 4/5 klaar maar ik bleef de afwerking maar uitstellen, want dat betekende veel puzzelwerk en geknutsel. Bovendien heeft het huis dat in de vroege jaren 50 gebouwd werd, een mooie ronde erker en omdat tapijttegels vierkant zijn, vroeg dat behoorlijk wat energie, en zwaar denkwerk zowaar, om tegel per tegel en boog per boog de uitkomst te beredenen voor het snijden en plaatsen, en om niet te vaak trial and error als redmiddel in te hoeven roepen. Want dat betekent, en ook dat is statistiek, meestal 'error'.

Waarna ik dringend buitenlucht moest happen en omdat de hemel helder was en de wind aangenaam uit het zuiden waaide, heb ik na wat klussen bij paarden en stallen en weides en het vegen van veel te veel vierkante meter bestrating die dik lag onder stof en hooi en vlaslemen en mestafval en zand en de resten van winters zout, kwam ik toe aan thee in de tuin in t-shirt. In de zon. Op een eenzame witte plastieken tuinstoel, die vettig is van de winter en eigenlijk alleen nog dient als rommelstoel op de hooizolder. Maar het is winter, en dan staan de tuinmeubels niet binnen handbereik. De zon priemde en het voelde tintelend.

En omdat de arbeid binnen en buiten me deugd hadden gedaan, ben ik dan maar aan een verkoopcurus begonnen die eigenlijk al af had moeten zijn, want ik begin die deze week te geven. Ik hou van deadlines. Dan wordt de geest scherp en moet ik die wel bij de les houden en niet laten uitwaaieren over duizend en een dingen die me dan te binnen vallen en allemaal de moeite waard zijn en aan elkaar gelinkt moeten worden en dan ook weer niet.

De dag loopt nu ten einde. Ik schrijf een berichtje voor Rix World. Over 30.000 dagen en het besef dat ze voorbij dreigen te glijden als zand doorheen de vingers van de hand. En zoals het cliché het wil, mag ik ook weer niet te krampachtig nijpen, want dan ontvloeien ze me nog sneller. Ik beschrijf de dag, die niks om het lijf heeft, in een loze poging die inhoud en vorm te geven en vast te leggen als 1 dag uit een lange reeks. Ik zag de zon opkomen deze ochtend. Ik zag dat het gras groener is geworden deze week, en al wat lijkt te groeien. Ik zag dat het groen van de overwinterende bloemen uit de grond komt, ik zag de botten op de bomen die gezwollen staan, ik hoorde de vogels, ik voelde de zuidenwind, ik zag de avond door de gekromde takken van de magnolia, maar niets van dat alles kon de dag stopzetten, of versnellen.

Dat is het voorrecht van de tijd zelf.

De tijd wikt en beschikt. Niet.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten