Boerken wandelt nooit. Hij stapt. Met grote passen. Stevig. De ogen speurend. Altijd. Tastend langs de omheiningen en de poorten, speurend over de akkers. Boerken ziet de wolken. Boerken voelt de windrichting, de temperatuur, de vochtigheid. Boerken ruikt het weer.
Boerken stapt op het pad tussen de weides naar de akkers in de lage polder tussen de dijken, de wilgen en de populieren. Boerken houdt van wilgen. Je snoeit een wilg helemaal bot en telkens opnieuw komt die boom tot leven. Je stopt een wilgentak in de grond en er groeit een nieuwe boom.
Boerken stapt tussen de weides. Bij elke stevige pas spat het water en de laarzen worden opgezogen in diepe modder. Hij schuift en glijdt en vloekt luidop.
In de wilgenstruiken hoort hij mussen en mezen. Er hangt vroege lente in de lucht.
Op de akkers pikken een paar kraaien aan een dode haas. Boerken speurt met de ogen. Het is de aangeschoten haas die nog dagen kreupel en bloedend over de polder heeft gezworven. Hazen janken niet van de pijn. Hazen sterven in stilte.
'Ik zal sterven als een haas, ooit' denkt Boerken stappend. 'Aangeschoten en kreupel en in stilte.'
De wind komt uit het Noordwesten. Met de wind komt de kilte en de regen de de grijze hemel die als een grijze zee over de polders glijdt. Boerken staat stil en buigt het hoofd. De regen druipt van zijn hoed in een dunne straal tot op de punt van zijn laarzen. Boerken slaat de kraag omhoog en stapt verder.
Een bleke Duitse auto rijdt de dijk af tot in de polder. Hij stopt en mensen stappen uit met wandelschoenen aan hun voeten en ze halen wandelstokken uit de kofferbak en een rugzak alsof ze een Alpentocht aanvatten. Boerken snuift.
Boerken vloekt op de mensen uit de stad die in de polders komen wandelen. Ze parkeren hun auto's half op de smalle wegen zodat hij er niet langs kan met de tractor en ze rijden de bermen stuk. Ze voederen de paarden met brood. Ze wandelen doelloos door de polders. Boerken gromt. De wandelaars verdwijnen achter de dijk en Boerken stapt tot bij hun Duitse auto.
Op de boerderij is het winters stil. Boerken veegt het erf schoon. De grijze lucht is weggedreven en een voorzichtige zon schetst schaduwen langs de stallen. Boerken veegt met een brede borstel. De hond blaft tegen de borstel aan en gromt en bijt.
Boerken zet de borstel tegen de gevel, gaat naar binnen en maakt een hete koffie en gaat dan met de mok in de handen op de grond zitten tegen de stallen in de bleke zon. Hij slurpt hete koffie. De hond ligt naast Boerken en snurkt stil.
Het is zondag.
Een laag grijze wolken schuif voor de zon en de wind is kil. Boerken staat op. De hond schiet wakker en blaft. Het is nog steeds zondag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten