woensdag 18 januari 2012

Ik is een woord/ over hotels


Ergens nergens in een hotel in een stad in een land in en lobby die vol drukke mensen zit die druk doen omdat dat zo hoort in een drukke lobby, leun ik achteruit en ik kijk. Ik doe niet druk. Ik ben alleen en dan zou druk doen door met luide stem te praten en grote gebaren te maken en krampachtig interessant en belangrijk willen zijn, behoorlijk belachelijk ogen en dus doe ik het maar niet. Ik leun achteruit. Ik kijk. Ik observeer. Ik absorbeer de beelden. Ik registreer ze niet. Ik ben een spons. Ik neem water op. Ik geef het weer af. Verder doe ik niets.

Ik zit stil en kijk. Het geroezemoes klinkt als een oorverdovende dreun. Ritmisch gedreun. Een kudde wildebeesten over de steppe. Het gras is dor. De grond droog. De horizon trilt van hitte en is ijl als water. Boven de kudde hangt een wolk bruinrood stof.

Ik drink een tweede verse muntthee.

Straks champagne. Dat haalt de scherpte weg. Daarna slapen. Een hotel in een stad in een land.

Ik ben een spons.

Meer verlang ik niet. Minder is meer is minder. In de verte zoemt verkeer. Ergens ruist de zee. De lucht is grijs en laag en de lucht is kil en nat met dunne regen, als de adem van de ijskoningin. Ik proef het Noorden.

In de stilte van de vroeg avond bruist een stad als slechte schuimwijn. Ik sta voor het raam en kijk 14 etages lager naar de wereld in een straat. Mijn voorhoofd tegen het koude glas. Ik zie hoe mijn adem zich vastzet op het raam en schrijf een woord. Ik schrijf 'adem'. Mijn adem als drager voor het woord adem.

De hotelkamer is donker. Ik maak geen licht en ga in het bad liggen. Ik sluit de ogen. In mijn hoofd drentelt een universum als een spelend kleuter door de kamer van mijn gedachten. Ik schrijf mijn lijf in het water. Ik ben een woord.


Ik is een woord.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten