Boerken gooit achteloos een papier op de verweerde tafel, waar de Droeve Dichter zit, als steeds, half in het licht en half in het donker en gebogen over zijn schrijfsels en boeken en met een kop vol tristesse en eenzaamheid en droefenis. Op het verfrommelde papier heeft Boerken geschreven met een wat te stomp potlood en in letters die verraden dat Boerken zelden schrijft en vooral spreekt als hij niet zwijgt:
De tijd eet smakelijk van de boterham met choco die het leven is een trein die raast over de sporen die ik zocht waren gewist door de verse sneeuw dwarrelde pluizig uit de hemel waar de engelen rijstpap eten met bruine suiker in je koffie smaakt als zout op een boterham met choco waaraan de tijd langzaam knabbelt. De zon zakt en raakt de zee bij de einder zie ik een gestalte wandelen van waar ik sta tot bij de bomen ginds staat een klein huis en een boom en een tuin waarin ik groenten kweek die groeien in de zon die zakt en de zee raakt bij de einder die veraf is en nooit dichterbij komt. Ik lig in bed en schrijf deze woorden die ik schreef toen ik in bed lag kwam de huiskat spinnend bij me liggen op het warme zand van de duinpan die warm is in de zonnestralen van de zomer die rust brengt en de stilte van lange avonden en nachten die kort zijn en donker kleurt de nacht als de wolken voor de maan glijden als een kano over een brede trage stroom die is als een warm bed waarin in lig en schrijf de woorden ik lig in bed en schrijf. De tijd die tikt de minuten weg die uren zijn.
Ik kan dat dus ook he, Dichterke van het zevende knopsgat, ge denkt dat gij alleen zo schrijven kunt, maar ik heb me gisteren als ik ging slapen met te veel jenever in mijn lompe boerenbotten, een keer een papier genomen en een potlood en ik heb de woorden die, zoals gij dat zo schoon kunt zeggen, in de zee van mijn gedachten zwommen, laten wolken en ik heb ze opgeschreven als de regen die uit die wolken valt en voila, hier staan ze zie.
Boerken gaat naar de keuken, opent de kast en neemt een jeneverglaasje en opent de koelkast om er de fles oude klare te nemen. Hij tuurt naar buiten en mompelt dat het bijna noen is en dat de weides te nat liggen om er beesten op te laten en dat hij nergens zin in heeft. Straks gaat het weer stormen, zegt hij, kunt ge u dat voorstellen? Straks gaat het stormen. Dan botsen de wolken en zijn ze gehaast door de wind en dan ratelen de woorden uit de zwarte wolken en kletteren ze als slaande ruzies. Jaja, ik word nog een echte dichter, Dichterke, en dan ga ik op het podium staan, maak een buiging en de speaker zegt: ziehier is Boerken, onze landbouwer-dichter en ik lees mijn geweldige gedichten voor en daarna ga ik naar huis en mest de stallen uit en kom bij u uw fles jenever leegzuipen en gij zijt jaloers op mijn succes en ik sla u op uw schouder en zeg dat uw dag ooit nog komt, misschien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten