"Waar was je vandaag?" vraagt Boerken aan het Stille Meisje als ze over het erf zweeft ineens zoals nevel over de polders net voor de zon opkomt in het Oosten.
Boerken heeft zich de hele middag lopen ergeren in de polder want de wandelaars waren als ganzen die met tientallen in de polder neersteken. Drukdoend. Luidruchtig. Hun auto's slordig links en recht geparkeerd voor de poorten van de weides en de toegang tot de akkers. De paarden liepen de hele middag onrustig bokkend en opgejaagd over de drassige weides. De hond heeft lopen blaffen en boerken heeft lopen vloeken en miljaren. Het heeft niets geholpen.
Het Stille Meisje zegt geen woord en haar ogen zijn als de zee en haar stilte is als de wind.
Boerken zet koffie en zij komt de keuken binnen en kookt water om thee te zetten en zonder wat te zeggen gaan ze op de lage bank zitten in de open schuur in het donker en hij drinkt koffie en zij drinkt thee.
Boerken staat op en gaat de paarden hooi geven, stal na stal. Hij schuift de zware deuren open. De paarden knorren en briesen en stampen als hij het zoet geurende hooi in de stal gooit en de deur weer sluit. Stal na stal.
"Ik was op de dijk," zegt het meisje als hij terug op de lage bank gaat zitten, "ik heb er gezeten en over de polder gekeken. Ik zag hoe je je ergerde en vloekte op de wandelaars en ik zag hoe ze de polder innamen zonder schaamte. Je stapte tussen de weides en over de akkers en je probeerde de paarden te kalmeren. Je kon ze niet van de weides halen want er stonden auto's en de wegen in de polders waren te druk. Ik voelde je onrustigheid. De polder schreeuwde van pijn en je kon niets doen."
Boerken slurpt koffie en verdwaalt in de avond.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten