Boerken komt zonder kloppen en vloekend en miljarend binnen gestruikeld en gestommeld bij Dichter. Zijn gelaat is wit en hij heeft een hoed op en een lange jas aan waarop bevroren waterdruppels hangen. Hij trekt zijn werkhandschoenen uit en stapt met de laarzen aan tot in de keuken en zet zich een espresso. Vloekend en miljarend. Als de deur opengaat voelt dat als de diepvriezer en rond Boerken hangt een bel kou als rond bevroren vlees dat je uit die vriezer haalt en op tafel legt. In de keuken jammert Boerken over bevroren vingers.
'De eerste die nu 'hoera het vriest' zegt, klop ik op de bakkes', zegt Boerken, 'en als ze over lekker schaatsen kwekken, dan breek ik miljaarde hun benen. Stom kloteweer.'
En dan zaagt en klaagt hij verder, nippend aan een tweede espresso zonder suiker. Over bevroren moddersporen waarop je je voeten omslaat en waarop de paarden zich bezeren en over bevroren leidingen en bevroren waterbakken en het sleuren met emmers en jerrycans om de dieren toch wat drinken te geven. Hij jankt van de pijn in zijn bevroren vingers en zeurt dan verder over zware hamers waarmee hij de tonnen op de weide even ijsvrij hakt.
'En het wordt verdomme nog kouder. Die Noordenwind snijdt nu al de adem af, daar, op de verste weides, waar geen beschutting is. Morgen moet ik er mijn neus zoeken en mijn vingers. Afgevroren.'
Dichter, die net wakker is en geen ochtendmens genoemd mag worden, probeert wakker te worden en hij gaapt en rekt zich uit en probeert te luisteren naar het zagen van Boerken. Dichter kan slecht luisteren zo vroeg op de dag. Dichter is geen luisteraar. Dichter hoort en registreert en ziet en registreert, en voelt en ruikt. Pas later, als hij denkt en schrijft, komen de woorden en beelden en verhalen tot leven. Dichter kan slecht luisteren.
Boerken legt zijn handschoenen op de radiator in de keuken en maakt twee espresso en zet er een voor Dichter en hij mompelt iets van 'wakker worden, misschien.'
'Straks, binnen een uur of twee, loop ik weer langs de weides. Ik klop het water weer ijsvrij en bevries terwijl ik dat doe. Kloteweer.'
Knorpot, die met een vers brood en een zak koeken van de bakker komt en licht ziet branden bij Dichter, komt ook binnen zonder kloppen en in een bel van kou. Hij legt de zakken op tafel en maakt zich een espresso en als hij hoort hoe Boerken aan de zak koeken frommelt roept hij uit de keuken dat die koeken voor vrouw en kinderen zijn en niet voor de vieze poten van Boerken en Boerken grommelt met volle mond dat hij honger heeft en dat het te laat is en dat het goeie koeken zijn.
Knorpot komt aan de tafel zitten en zegt dat hij een lekker zuiverend gevoel krijgt van die vrieskou en dat hij dit weekend lekker gaat wandelen tot bij de vijvers in de polder om er naar de schaatsers te kijken. Boerken kijkt Dichter aan.
De dag vriest voorbij. Ongetwijfeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten