Knorpot komt het bevroren erf van Boerken op gewandeld, breed lachend en zwaaiend. Hij vertelt over verre reizen en exotische gerechten en kruiden. Hij vertelt over mooie mensen die onbevangen in het leven staan en zich nergens zorgen over maken en elke nieuwe dag als een geschenk ervaren om verder te komen in het leven. Hij vertelt over bruisende steden die nooit slapen of rusten en die barsten van mensen en verkeer en auto's en lawaai en drukte. Hij vertelt over vlaktes in Afrika, over Aziatische valleien, over canyons in Amerika. Over de Kaap in het Zuiden, over de Kaap in het Noorden, over de Oceanen. Hij vertelt over lange vliegreizen. Over hoe zwaar het afscheid, tot hij op het vliegveld kwam en de kerosine rook en de wereld en zijn bewoners hier ophielden te bestaan en de tijd verdween en er enkel het reizen was en de ontmoetingen. Hij was de koning te rijk.
Knorpot straalt en glimt en huppelt als een veulen en Boerken trekt de schouders op en bromt en knort en werkt door aan niks en niemendal, want het vriest en behalve met water sleuren en eten en hooi en stro en uitmesten, is er niets te doen op het erf. Boerken werkt door.
Knorpot, die merkt dat Boerken niet luistert, gaat weer weg. Hij komt bij Dichter binnen die in het Donker Kot voor het raam staat te staren en Knorpot ziet de trekken op zijn mond en de tristesse in zijn ogen en zwijgt, weet zich geen houding te geven, draalt en draait en stapt dan weer op en neemt zijn verhalen mee.
Reizen, denkt hij, is zo bevredigend. Je vergeet alles wat je achter laat. Er is enkel het permanente hier en nu. Je ontsnapt aan tijd en ruimte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten