Over de polders vliegt een vogel die Knorpot niet thuis kan brengen. Grijs en groot met brede vleugels en een vrij trage maar krachtige slag. Hij vertrekt vanuit een populier als Knorpot voorbij komt en vliegt naar de gindse dijk. Knorpot kijkt hem na, vraagt zich even af welke vogel dat geweest kan zijn en daarna niet meer. "Spookvogel noem ik je" zegt hij. "Grijs en wollig en sterk. Een grijs en stoffig spook uit verre tijden."
Knorpot stapt verder door de polder. Het is een heldere dag.
Net voor zonsopgang lag de polder onder een dunne laag aangevroren ijs, grijs als Spookvogel. Knorpot zat voor het raam, dronk koffie met kleine slokjes en zag de zon dieprood in het Oosten. Hij liep naar buiten en ademde de vrieskou in zijn longen. Niemand om tegen te knorren. "Hoe minder zielen, hoe meer vreugd", dacht Knorpot.
Hij was naar binnen gegaan en had zijn warme trui aangetrokken en zijn stevige stapschoenen en een warme jas en en handschoenen. Daarna was hij beginnen stappen. Zonder doel. Stappen zonder doel is het mooiste, wist hij. Gewoon stappen en kijken waarheen dat gaat.
Hij stapt over de modder die lichtjes aangevroren is, nu en dan gedragen door het steenhard gevroren laagje, nu en dan er doorheen zakkend tot diep in de wakke brij. Het is als lopen over een aangebrande Crème Brulée, denkt Knorpot en bij die gedachte moet hij zowaar even glimlachen. De zon is nu al hoger. Er is haast geen wind. Knorpot ziet de hazen. Konijnen. Eksters. Hij ziet de grijze rietkragen.
Over de polders vloog een Spookvogel en een bleke oude man stapt knorrend nergens heen. Hij stapt stevig door de aangevroren modder. Zijn adem als wolkjes voor zich uit. Hij stapt stevig.
Onder zijn voeten draait de aarde om de eigen as. Hij stapt de aarde op gang. Hij blijft ter plekke en draait de aarde onder zich.
De Spookvogel is verdwenen. De polder is leeg. De zon staat nog wat hoger. De tijd staat stil.
Knorpot stopt. De wereld draait door. "Inertie", denkt hij, "De wereld draait nog even door.
De zon zakt alweer. De wolkjes van zijn adem zijn verdwenen. De zon straalt zijn voorzichtige wintergloed. De oude man in de polder merkt het niet. Hij is als een spook. Hij staat stil en de wereld draait door en hij draait mee, steeds verder naar het Oosten.
Knorpot staat op de buitenste dijk, langs de trage rivier die naar het Noorden stroomt, traag als lava en zwart als inkt en koud als marmer. De zachte bries die van over zee langs het wateroppervlak, glijdend langs meanderende rivier het land binnensluipt als een slang in het hoge gras, maakt zijn gelaat hard en breekbaar als glas. Zijn lippen worden gevoelloos en daarna ook zijn kaken. Zijn ogen tranen.
In de verte stampt de dieselmotor van een boot. Een eenzame meeuw drijft op de wind nergens heen.
De aarde stopt met draaien. Een oude man staat stil bevroren op de dijk langs het water. Er is geen tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten