Ik zit in een ongemakkelijke stoel. Ik kan mijn benen amper kwijt. Ik zit in een vliegtuig op een paar kilometer boven Frankrijk en ik heb Nashville Skyline op de Ipod en in de oren en in mijn ziel die jankt mee met Bob Dylans liefdesverdriet. Het grijpt me bij de keel. Als ik straks land in Brussel neigt het naar middernacht. Ik drink rode wijn en laaf mij ziel.
Ik was vandaag in een stad. De stad was in mij. Ik ademde de stad. De stad ademde mij. Ik zat diep in haar longen en werd in haar ziel gezogen. Ik ademde vrij.
Langs het strand.
De avond kwam snel. De zon die mijn gelaat verwarmde verdween achter de gevels van de handelaren en in de haven werd het schaduw en kil. De wind van de zee deed me bibberen. Ik zat in t-shirt.
Ik had gepraat. Ik had geleefd. Ik telde de golven niet. Of de uren. Of de woorden. Er was geen tijd. De aarde kroop voorwaarts. En dus kwam er een einde. Niet plots. Als een streling.
Het hotel heet W. Het is geen hotel als een ander. Het baadt in waanzinnige luxe. De kamers zijn peperduur. Ik kijk uit over de zee en het strand. We zitten in de kilte van de zee in witte design zetels. We drinken mojito.
's Avonds neem ik de taxi. Ik eet bij het paleis. Het restaurant zit op het gelijkvloers van een doorsnee woonhuis. Je moet een smalle gang door met neonlicht. Geen bord aan de gevel. Enkel een deur. Ik ben er met mooie mensen. We eten tapas die ons geserveerd worden. Geen kaart. De gerechten volgen elkaar op. We drinken cava en schitterende witte wijn. We praten en lachen. Ik kijk mensen in de ogen. Zij kijken in mijn ziel.
Ik reis vanuit het Zuiden naar het Noorden. Buiten in het nacht.
Zo was het ook, zegt Knorpot tegen Boerken en Dichter die samen met hem diepzwarte en bittere koffie drinken in kleine kopjes.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten