Het wordt noen en de Gladde Zakenman en de Dolende Dichter eten samen
en de zakenman zegt dat de Dichter een ontwapenende eerlijkheid heeft
die hem ver gaat brengen in het zakendoen omdat mensen voelen dat die
echt is en authentiek en omdat mensen daarvan houden, ook zakenmensen.
"Ik ga je niet leren liegen, dichterke, maar ge moet wel leren de
waarheid te negeren als dat nodig is. Ik ga je de echte kracht van het woord leren en niet de kracht van woordjes in lieve tekstjes, maar de echte kracht.
Ik ga je leren de waarheid te negeren. En dat kan je alleen door ze
kei- en keihard en glas- en glashard te ontkennen. Je kijkt mensen
recht in de ogen en zegt heel overtuigend dat het niet waar is.
Helpt altijd! Want mensen moeten dan ineens gaan beweren dat je een
gepantenteerde leugenaar bent en dat doen ze niet. Neem dat van me aan.
Gewoon ont-kennen. Mensen mogen de bewijzen zien en voelen en horen en
toch kan je alles met een simpel en overtuigend "Neen, niet waar"
wegvegen. Ge-wel-dig! Dat, dichterke , is de echte kracht van het Woord!"
Dichter kijkt de Gladde Zakenman aan en vraagt hem of hij de Zakenman
dan nog geloven kan. "Gisteren vroeg ik je of je het Stille Meisje nog
gesproken had en je keek me aan en zei heel overtuigend 'Neen'. En
toen ik je vroeg waarom je dan zoveel van haar wist, zei je dat je
daarover niet praten wilde, want dat 'Neen Neen is'. En ik weet dat je
al eerder tegen me gelogen hebt."
De Gladde Zakenman grijnst en zegt dat dat geen leugens waren, maar het
verdraaien van de werkelijkheid om de Dromerige Dichter te sparen,
"Want je bent zo'n watje soms", en dat het bij die paar keer is
gebleven en dat de Dichter dat maar moet geloven en de dichter trekt
de schouders op en zegt dat hij niet anders kan zeker en ze eten
verder en drinken dure wijn en de Gladde Zakenman spreekt over verre
reizen en dikke deals en vliegreizen in onweders en bestolen worden in
Oosterse steden en de Dolende Dichter luistert en weet niet langer wat
waar is en wat niet en weet dat dat er niet langer toe doet.
De waarheid bestaat niet en heeft nooit bestaan. Of iets waar of of niet,
denkt hij, wordt bepaald door twee woorden: 'ja' or 'neen'. En geloven
of niet geloven.
En de Gladde Zakenman, die een extra zintuig heeft na zoveel jaren,
zegt: " Vertrouwen, dichterke, is enkel en alleen niet perse de
waarheid willen kennen. Knoopt dat goed in uw kop. Heel goed. Als je
wil leven en overleven, is het dat en dat alleen. Vertrouwen is bewust
blind en doof zijn. En gevoelloos dus ook."
De Dolende Dichter eet zwijgend verder en vraagt zich af of hij dat kan en wil. En hij bedenkt ook dat hij cynisch wordt als de Oude Knorpot omdat hij het best wel grappig vindt dat de Gladde Zakenman een filosoof is en een woordkunstenaar.
Nazomer
Dichter en Zakenman zitten samen achter glas, ze drinken koffie bij de stroom en ze praten gedempt.
Dichter praat.
"Ooit zei je me dat ik moest leren keihard te liegen. Gewoon glashard ontkennen, zei je en je keek me in de ogen met zoveel overtuiging. Ik wist meteen dat je het kon. Dat je het deed. Dat je mij glashard zou voorliegen als je dat zou uitkomen."
"Iedereen liegt", zegt Zakenman, "Om zichzelf te beschermen. Of om de leugen waarmee ze begonnen vol te houden en dicht te dekken met nieuwe leugens en onwaarheden. Het leven is ingewikkeld en de waarheid is maar een onbeduidend element. Het leven is een opeenstapeling van grote en kleine leugens."
"Iemand loog tegen me. Herhaaldelijk. Ik reikte de hand en opende die. Het hielp niet. Wat ik geleerd heb, Zakenman, is dat de waarheid licht is en de leugen een schaduw en het licht werpt een lange schaduw. Vooruit of achteruit. Ineens sta je in het donker van de leugen. Kil. Je voelt gewoon het ongemakkelijke. Ineens sta je in het licht. Je knippert de ogen. Soms is het licht fel en grijpt het je naar de keel. Je snakt naar adem. Het licht verblindt. Het is niet zacht. Het is niet verwarmend. Soms wou je dat je in de schaduw kon toeven en je met de donkerte en de kilte kon verzoenen en er leven als een lichtschuwe vampier."
Zakenman luistert niet. Hij ijsbeert langs het raam. Hij belt. Met iemand die op een exotisch eiland is ergens bij de evenaar, waar de dag minder oud is en de zee blauwer en warmer. Ze praten lang. Eerst oppervlakkig. Zakenman loopt steeds verder weg. Gaat aan een verre tafel bij het raam zitten en staart over de stroom die nog smal is in deze stad en kronkelig. Zijn stem wordt zacht en diep. Zijn ogen tranen. Bij beukt zijn vuist tegen het hout tussen de ramen. Hij staat op en schopt een stoel onderuit en als de eigenaar wil tussenkomen, gebaart de Dichter dat niet te doen en hij gaat tot bij Zakenman en vraagt hem het gesprek af te breken.
Dichter hoort Zakenman iemand aan de andere kant van de wereld bedanken voor zoveel openhartigheid. Zakenman legt 50 euro op de tafel mompelt iets over schade en wijst op de stoel die inderdaad een kromme poot heeft die in ingescheurd. Zakenman ziet bleek en is getekend en zijn ogen zijn rood en waterig en Dichter herkent hem niet zo. Zakenman sluit de deur achter zich en is verdwenen en Dichter blijft achter in het pand. Hij kijkt over de stroom die in het donker meandert naar de horizon. Hij ziet de straatlichten en de auto's. Het donker van de leugen. Het donker van de dood. De lichten verlichten enkel om zich heen en onthullen weinig. Dichter legt het voorhoofd tegen het raam en laat de kilte van de nacht naar binnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten