dinsdag 14 februari 2012

Lepelen

Knorpot loopt helemaal alleen en tegen zichzelf brommend in de polders. De dijken kreunen onder de druk van de trage rivier die hier een bocht neemt en de kale bomen buigen moeizaam met de strakke Noorderwind, maar Knorpot ziet dat niet. De modder is diep zwart en stinkt naar water dat te lang stil heeft gestaan, het gras is grijs en grauw en nog amper groen. Knorpot merkt dat niet. Hij schuift en glijdt in de dunne laag modder en omdat hij niet vallen wil vlakbij de dreigend tikkende elektrische draden, is dat het enige wat zijn ogen zien en zijn geest waarneemt. Hij weet hoe vervaarlijk de schokken kunnen zijn als je toevallig die draden raakt. Ongenadig hard als een zweepslag die dwars door je lijf gaat, als een botte bijl die je ledematen klieft.

Knorpot is onderweg naar Boerken en heeft daar al spijt van.

Op het erf werkt Boerken en het Meisje helpt hem. Ze vegen met brede zware borstels de winter van het erf. Dikke klodders sneeuw en ijs met rot hooi en stro en het zand van de paardenbak. Alles is grauw en grijs en voelt zanderig en vet. Ze vegen al uren zonder ophouden. Ze vegen hoopjes vuil. En dan komt Boerken met een kruiwagen en een brede schop en die zet hij tegen zo'n hoop vuil en dan duwt Meisje het vuil op de schop en zwiept Boerken het vuil van de schop in de kruiwagen en telkens die vol is, rijdt Boerken de kruiwagen op de mesthoop die dampt en stoomt. Hij kiepert de kruiwagen om en komt weer omlaag. Ze spreken geen woord. Soms zijn woorden overbodig. Soms zijn de dingen zonder woorden. Soms zijn er geen woorden.

Knorpot staat er bij, met vuile voeten op het pas geveegde erf. Hij staat er bij en kijkt er naar.

Boerken komt tot bij Knorpot, zet de kruiwagen en de schop opzij en verwijdert een druppel snot die aan zijn neus bengelt met de rug van zijn hand. Hij kijkt Knorpot schuin aan, terwijl het Meisje gebarend, dat ze mag ophouden met vegen en hij vraagt Knorpot wat die komt doen en of die een koffie moet hebben en Knorpot zegt dat hij koffie wil inderdaad, en dat hij zich zorgen maakt over Dichter, want dat die het bed niet uitkomt en niets eet of drinkt. En niets schrijft.

Meisje komt er bij. Knorpot vraagt haar bars of ze niet mee is met Zakenman. Ze kijkt Knorpot aan en zegt niets. In haar ogen droomt de zee en in haar stem fluistert de hemel en Knorpot zwijgt.

Zwijgend gaan ze binnen bij Boerken en het Meisje zet koffie en daarna verdwijnt ze om te glijden als een schim die over water wandelt en op de wolken woont, langs de polders en de weides en de wilgen en populieren om bij Dichter in bed te liggen onder het donsdeken. Ze lepelt zich achter Dichter aan en fluistert zachte dromen van zoethout en kaneel in zijn oor en Dichter weet niet dat ze er is en geeft zich over aan een bodemloze slaap als de stille zee van olie in de nacht, als er geen wind is en geen licht.

Knorpot en Boerken praten tot het avond wordt en Dichter slaapt met het Meisje als een warme deken tegen zich aan lepelend. Ze zweeft de kamer uit en hij slaapt tot de ochtend komt.

Als hij wakker wordt, heeft hij honger en dorst. In zijn hoofd fluistert een verhaal als een droom van woorden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten