Iemand loopt op het strand. Ze is alleen. Het strand is leeg. De zee is kalm. Donkere houten palen steken zwartgroen boven het water en doorklieven het strand en de golven die zacht en voorzichtig openbreken in wit schuim en flinterdun water dat over het strand glijdt. Ze is alleen. Net als de zee. Ze is eenzaam net als de zee.
De wolken drijven traag voorbij. Ze komen van over zee en glijden hoog boven het strand en de duinen het land binnen. Ze staat onderaan een duin en schreeuwt tegen de zee. Ze maakt foto's. Van de zee, het strand, de waterlijn, de houten palen. Ze vangt het licht en de schaduwen. Ze tekent de lijnen in het landschap.
Ze neemt een stok en schrijft onderaan de duinen. Ze schreeuwt over de zee en de zee blijft stil. Haar dag glijdt traag voorbij hoog boven haar woorden. De uren glijden binnen vanuit haar zintuigen en drijven langs haar ziel. Ze schrijft vijf woorden en schreeuwt ze tegen de zee en de hemel en de horizon. De dag glijdt cirkelend voorbij. De uren grijpen haar bij de nek met knokige vingers zonder warmte.
Iemand schrijft in woorden hoe iemand aan zee was en in de woorden proeft hij het zoete zout van tranen en hij schrijft traan. Achter hem knettert de open haard. De geur van brandend hout kriebelt zijn neus en de warmte van de diep rode gloed streelt zijn rug met zachte vingers die liefdevol voelen. Hij schrijft in tranen woorden en in de woorden huilt zij en ze schreeuwt tegen de zee en hij luistert dwars door tijd en ruimte.
Hij schrijft over de zee en de duinen. Hij schrijft over iemand die over de zee glijdt en langs de stranden zweeft, die op de hoge duin staat en kijkt over het land en de zee. Hij schrijft dat hij haar de hand reikt dwars door de tijd en de ruimte heen, omdat hij het schrijf en in zijn schrijven raken hun handen. Hij proeft de tranen. De tranen zijn zoet en zout als de zee.
Hij schrijft over ogen met de kleur van het water. Nu eens grijs, dan helder blauw, dan bijna groen, dan bijna doorzichtig als tranen. Hij schrijft in zwarte letters op papier van groot formaat. Hij schrijf gejaagd alsof de woorden vluchtig zijn en ijl. Hij schrijft.
Zij wandelt over het lege strand. Ze is alleen. De zee is alleen. De wind fluistert zijn woorden dwars doorheen de tijd en de ruimte die een cirkel zijn die zich sluit, heel even.
Zij kijkt over zee. Zij ziet de horizon. Er is geen einder. De zee is eindeloos. Ze bukt zich en grijpt zand in de hand en wacht tot het overtollige zand uit haar handpalm is gelopen als water. Ze glimlacht. Zee, wind, zand.
Boven de hoge duin kijkt ze over zee en daarna over het vlakke land.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten