zaterdag 29 januari 2011

Coloradokevers

Denderend raast een trein voorbij.
Het gedreun van de honderden ton geweld op de sporen, het schuiven van de keien die de kleur van roest hebben, de geur van staal en vet. Het herinnert me aan mijn jeugd.

We groeien op tussen twee spoorlijnen in en langs de sporen liepen paden waarop we urenlang fietsten. De zomers leken eindeloos lang en waren warm en zonnig. We kenden de zandwegen tussen de velden, elke bocht, elke steen, elke bult.

Ik sluit mijn ogen en kan ze zo reconstrueren. Een eerste deel in fijner en donker, bijna zwart grind, tot bij een verwilderde boomgaard van laagstammen, met rechts van ons populieren in een onduidelijke schapenweide, vol onkruid op lage betonnen bunkers, die vol water stonden en donker waren. Gevaarlijk en vol vleermuizen. Dan een bocht naar rechts. Een zandweg, twee bleke zanderige lijnen tussen dor gras. Het vroeg behendigheid om daar snel te fietsen.

Links een korenveld, rechts, eerst een aardappelveld waar meestal coloradokevers de planten kaal aten, eerst als vette gelig oranje maden, daarna als vieze kevers, die oranje kleurden als je plette, een paardenweide waarboven de leeuwerik en wat verder een tweede boomgaard van verwilderde laagstammen, met daarvoor smalle populieren en een hoge haag. Tussen die haag en het korenveld sloeg de hitte je in het gelaat, en de geur die er hing heb ik daarna nooit meer geroken. Iets zoets.

Dan kwam je op een vervaarlijke T, links kon je naar een kleine onbewaakte overweg, waarna de gemeentelijke stortplaats waarop altijd wel afval lag te smeulen en een walm van ziekte en verderf je kwam aanwaaien. Net voor de overweg kon je langs de sporen fietsen, de helling was steil en het paadje smal en verderop reed je dan tussen de spoorlijn en de oude stadsomwalling.

Ging je aan de T naar rechts , dan volgde je een weg van grof grind en keien. Als je hier viel lagen je knie en elleboog open. Rechts weides, links eveneens, een ruime bocht naar links, daarna een erg ruime bocht naar rechts, tussen de weides en knotwilgen.

We reden de paar honderd meter duizenden keren per zomer, we chronometreerden, of we hielden wedstrijden over 50 rondes, die steeds eindigden op vervaarlijk sprinten op de openbare weg. Het lijkt wel honderd jaar geleden, ergens in een tijd toen de dieren inderdaad nog spraken.

Een trein raast voorbij. Als de tijd. Ik sluit de ogen en ben even weer 11.

Ik was de coloradokevers helemaal vergeten. Waren ze als een plaag uit het verre Colorado gekomen? Een weide was een meis. Het pad door de velden was den blok. We struikelden niet, we sjoempelden. En algemeen Nederlands was een taal die we op school aanleerden, waar men ook tevergeefs probeerde ons 'i' af te zwakken en aan onze 'a' en 'aa' te schaven, wat we niet begrepen. Net zoals een kachel een stoof was en warmte gaf.


Ik open de ogen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten