Ooit, toen de zomers nog lang duurden en warm waren en de auto's nog geen CO2 uitstoot hadden en geen ABS en ESP en GPS en geen airbags, geen airco, geen servostuur, geen kreukelzones, geen elektrische ruitenheffers, verwarmde en inklapbare buietnspiegels, geen hoofdsteunen, geen veiligheidsgordels en als ik me niet vergis, geen rood mistlicht, maar gewoon auto's waren met een motorkap, vier deuren, een koffer, twee voorzetels en een achterbank, vier versnellingen vooruit en een achteruit en richtingaanwijzers en als het meezat uitgerust waren met een radio-casettespeler en richtingaanwijzers, hielp ik samen met een neef van me en mijn broer, een oom helpen om bouwafval te dumpen in een bos. Dat kon toen nog. Iedere Vlaming had wel ergens een strook bos of een visput ergens ten velde en mijn oom combineerde de twee. En omdat de visput in een zompig bos lag, had hij bouwafval nodig om een weg te trekken tussen de bomen door tot bij de diep groen bruine poel
Toen we een poos bezig waren om de klompen aan elkaar gekoekte bakstenen en stukken beton uit de aanhangwagen te gooien op wat de weg moest worden en we moe werden door de hitte en het harde werk, gooide een van ons, ik weet begot niet meer wie van ons drie, een klomp van een baksteen of twee, iets te ver uit de koers en frontaal tegen het voorhoofd van de oom, die meteen morsdood had moeten vallen, maar gewoon een zakdoek greep, het bezwete voorhoofd even deppend, om daarna zonder een aarzeling en zonder een woord te spreken, het werk gewoon verder zette. Wij waren getuige van een wonder.
Onsterfelijk was de man niet, dat heeft hij ondertussen bewezen. En het voorval heeft zich blijvend in mijn geheugen gehaakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten