De Hemel is laag en grijs en zwaar met zwarte regen en de wind blaast vanuit het Noorden de vrieskou langs onze kraag en onze mouwen in onze warme jassen en we bibberen en beven en we klagen en we zagen en onze gedachten zijn als een bokaal knikkers en onze woorden smaken naar stilstaand water en onze ogen voelen als schuurpapier en onze huid is broos als dun en oud glas en we verzinnen woorden tot zinnen en we verwoorden de zin van ons bestaan in stilte en we zwijgen urenlang omdat we niets te zeggen hebben en de wind ontvelt ons denken en we grazen het schrale gras en we drinken uit de beken en de polder groeit tot aan de populieren en daarna zwijgen de bomen en de Trage Stroom tekent met vet pastelkrijt op wit papier dat we gemaakt hebben van malse bomen die omver geblazen werden door de wind en die loskwamen uit de vette poldergrond om te gaan liggen als golfbrekers in de Grijze Zee van het Noorden, woest en ontembaar en roepend en gillend en bulderend en genadeloos en daarna was het stil.
In de lobby van een hotel in een stad in een land drinkt iemand thee met verse munt en gaan de uren voorbij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten