zaterdag 29 december 2012

Dichter en het Zwarte








Ik ben een Dichter. Dichters hebben, net als Schrijvers en Tekenaars en Schilders en Beeldhouwers, de neiging tot zelfdestructie. Zij gebruiken bestaande elementen en breken die helemaal open en maken die stuk, vermorzelen en verpletteren ze, verpulveren en stampen ze fijn, rafelen ze uit elkaar, breken ze, om dan alles te analyseren en te bekijken en te besnuffelen en te betasten. Pas dan gaan ze de brokken en vezels en schilfers en scherven op elkaar stapelen en lijmen om er hun eigen werkelijkheid mee te maken. Die niet langer mooi is of lelijk, maar die past in een nieuw universum met eigen wetten en regels.

Dichter zucht en huilt als een wolf tegen de maan, liggend op bed, denkend en niet sprekend, enkel huilend en Stil Meisje streelt hem en vraagt: "Praat met me."

Dichter wil spreken maar zijn gemoed braakt geen woorden.

Onder hen draait de wereld door en de tijd glijdt voorwaarts en Dichter voelt zich misselijk terwijl hij zwijmelend en ziek en zijn gedachten verder dwaalt langs de stille wouden van zijn gedachten die donker zijn als de dichtste dennenbossen en even ondoordringbaar lijken. Ze zitten vol spokende demonen.

"Je bent zo zwart soms," zegt Stil Meisje, "Zo zwart dat je mij bang maakt. En pijn doet. Hier. En ze wijst op die plek waar hart en ziel samenvloeien."

Ik ben een Dichter. Ik heb dat zelfdestructieve in me. Ik vecht ertegen. Ik moet schrijven om te overleven en de lava die in me kookt en kolkt en borrelt, de vrije baan te laten soms, voor ik explodeer en opbrand in de wereld, de tijd en het universum van God en Zijn Mensen als een lucifer in een haardvuur. Maar door het schrijven ga ik verpulveren en ontleden en denken en malen en zie ik de dingen die niet zijn maar die ik maak en kan ik de werkelijkheid niet meer onderscheiden van die andere werkelijkheid. Mijn leven en mijn ik en mijn Zijn en Ziel en Hart en Denken en Mijn Naasten worden onderwerpen van mijn schrijven en worden onderworpen aan mijn schrijven en ik sleur ze mee in de donkerste draaikolken.

"Het spijt me," stamelt hij snikkend en Zij zegt zacht: "Sssssst" en kust hem op het voorhoofd.

Je bent een Godenkind, een Engel, een Elfje, denkt Dichter en ergens aan de horizon van zijn weemoed komt de maan op, die het licht weerkaatst van de zon die er niet is en er toch is. Het landschap licht op in zwart licht en kleurt alles met het grauw van Zilver en het fijne ruisen van de Stilte.

Even bevriest de tijd. Daarna vloeit de avond verder naar de zee van de nacht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten