dinsdag 22 februari 2011

Over de noot, de dove en het groeiende gras

Ik lig languit in het gras.

Ooit deden we op school schrijfoefeningen. We gaven een papier door en schreven daar wat op, aanvullend op wat er al stond. Ik vond dag onozel. De filosofietjes die zich op papier ontwikkelenden waren puberaal. Dat waren we ook. En ze hadden de diepgang van een uitgedroogde plas water: geen.
Ik schreef dat ik kon merken dat gras groeit, als ik maar lang genoeg bleef liggen in dat gras. De leerkracht viel in katzwijm om zoveel diepte. En ik dacht: stom kieken.

Er was een andere leerkracht en die was doof aan een zijde. Iedereen vergat dat. Ik niet. Hij was ook vergeten om te leren liplezen, en dus kon ik hem op de meest onbeschofte manier aanspreken, zolang ik me tot het goeie oor richtte. Het dove dus. Zo zie je maar: alles is een kwestie van perspectief.

Met hem maakte ik er een sport van straf te moeten schrijven. Maakte ik de meest absurde opstellen. Die hij graag las, denk ik. Weet ik. Ik herinner er mee een. Ik schreef: noot van de schrijver en kleefde een halve noot op op blad.

Dat heette: grappig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten