U kent dat gevoel. Ergens zeurt onrust in je lijf, je geest, je ziel. Sluiperig, steeds voorzichtig en onder de oppervlakte. Steeds aanwezig. Het zeurt.
U kent dat gevoel. U wilt slapen en rusten, die onrust vergeten, u wilt uw lijf en geest en ziel rust gunnen door alles uit te schakelen in het grenzeloze zwart van de tijdloze slaap. En u kan de slaap niet vinden, want er sluipt een hongerig roofdier dat u onrustig houdt en zich ergens tussen u en de slaap in het diepe gras heeft verborgen en daardoor steekt u niet over naar het rijk der slapenden en blijft u wakker, woelend en wentelend in onrust.
U kent dat gevoel. De onrust sluipt door u als een hongerige poema en u weet niet waar het vandaan komt. En u weet ook dat meestal de onrust weer verdwijnt, even onverwacht en zonder reden als die gekomen is.
U kent dat gevoel.
Buiten waait de wind zonder ophouden. Het maakt een mens moe. Het raast en tiert. Het geeft bittere kou. Het geeft gejaagdheid. Het is luid en aanwezig. Het tart je huid. Het geselt je oren.
Buiten waait de wind.
Vanochtend, heel vroeg, was er een kwartier luwte, ineens. Het voelde zo rustig. Het was warm ineens. En stil.
Daarna wakkerde de wind weer aan.
U kent dat gevoel. En de sluipende poema en de wind vandaag, hebben niets met elkaar te maken, maar ze versterken elkaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten