Dichter wandelt bij het water van de Trage Stroom en stelt zich voor hoe de rivier van dikke zwarte inkt zijn lichaam zou opslorpen en meesleuren naar zee, levenloos en kil als steen en hoe dat lijf dan ontzield zijn en van pijn verlost. Dichter wandelt traag als het water. Dichter straat naar het water. Het water straat terug zonder ogen. Dichter praat traag tegen de rivier en de rivier praat terug zonder mond. Dichter hoort haar woorden en leest haar zinnen zonder oren en ogen. Dichter verdwijnt in de stilte van de nacht die de rivier zwart maakt en een met de hemel die dik bewolkt is als kool. Als de wanden van zijn donker kot. Matzwart.
Op die wanden schrijft hij met krijt. Op de hemel schreeuwt hij met krassende ziel.Om de hemel roept hij. De Dichter valt als een steen en zinkt als een rots. De rivier vangt hem niet. Hij zinkt naar de bodem en ademt water dat kil is als een kei en hard is als graniet en glad als marmer en sterk als ijzer. De dichter voelt de adem van de zee die langs de rivier het land in waait en verre verhalen fluistert over ontzielde stiltes en bezielde stenen en water dat bruist als wolken en nevels die beuken als de stormwind en de golven die de kust breken en wegspoelen. De wind fluistert over eeuwen die verloren gingen in de plooien van de tijden. Over mensen die vergeten werden. Over uren die vergleden en krasten als messen in bloedend vel. De Dichter roept de hemel aan en zijn engelen. Hij roept de hel en zijn duivels. Hij verkoopt zijn ziel voor de wind over de trage stroom en de regen in zijn gelaat. Hij zinkt als een steen. Hij is een steen. Hij heeft geen ziel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten