Knorpot toont zijn diepblauwe rechter bovenbeen dat blauw ziet, bijna zwart en geschaafd is en geraspt en hij zaagt en klaagt en knort en bromt en niemand luistert en hoe meer hij genegeerd wordt, hoe dieper hij zakt in zelfmedelijden en zelfbeklag.
"Waarover gaat die roman die ge aan het schrijven zijt?" vraagt Boerken, "Want ik weet dat ge een roman schrijft, want ge hebt het de Grijze Filosoof gezegd en die was gisteren zo zat van de rode wijn dat hij me met meer dan dubbele tong alles verteld heeft, ook over uw zwarigheden over dat meiske van de zee, die uwe kop zot maakt en die u niet ziet staan omdat ze van de zee is en gij van klei en zand en steen."
Dichter aarzelt of hij iets zeggen gaat en Boerken raast maar door, "Ge moet u zien, met uw lange haar en uwe baard van dagen en uw babyface en uw triestigheid en uw depressies en de dagen dat ge in bed blijft liggen. Ge moet u zien in uw oude jeansbroeken en uw vuile shirts. Denkt ge nu echt dat een godenkind naar u omkijkt? De schone en het beest? Man man man, wat een sukkel zijt gij."
Knorpot heeft zijn kans geroken en schaart zich bij Boerken en begint met zijn litanie: "Hoort u bezig, Boerken. Gij die stinkt naar paardenstront en de ammoniak van hun pissen en naar de zurige geur van voordroog en de wakke geur van hooi en naar uw zweet en ongewassen kleren, naar de alcohol die ge 's morgens vroeg al naar binnen kapt. Wat zit gij op die arme Dichter te kappen? En gij Dichter, wat denkt ge wel. Boerken hééft gelijk he. Het Meisje van de Zee is een hersenschim he makker, een droombeeld, een engel, een fee. Wat denkt ge? Dat ze u ooit gaat beminnen omdat ge af en toe schone woordekens schrijft en mooie verhaalkens en mooie gedichtekes? Over wat schrijft ge eigenlijk? Over ons? Bende sukkels. En ge gebruikt 2oo woorden en het enige wat ge doet zijn die woorden in een andere volgorde zetten, elke keer weer opnieuw."
"Mag ik zeggen waarover mijn roman gaat?" vraagt Dichter, "of mag dat niet?"
Ineens valt er stilte, want de Gladde Zakenman die de hele middag onder de kastanjeboom heeft zitten werken op zijn Apple en heeft zitten bellen en palaveren, breed gesticulerend in elvendertig verschillende talen, spreekt en dan zwijgen de anderen. 3mag ik er je op wijzen, Boerken en Knorpot, dat ik hier zit omdat ik hier graag ben en dat jullie hier ook zijn, en ik veronderstel om dezelfde reden. En dat hij verliefd is op een onbereikbaar meisje, dat is dan maar zo. Boerken, waarom ben jij jaloers? Vertel me. En jij daar, Knorpot, met uw vrouw en kinderen en uw gespeelde zwaarmoedigheid, gun je Droeve Dichter dat dan niet? Herken je dat dan niet? Waarom ben ik graag bij haar? Precies. Omdat wij allemaal op onze manier verliefd zijn op die engel, dat godenkind. Ja toch? En vertel nu, Dichter, al je dat al wil, waarover je roman gaat waarbij wij allen slechts de raamvertelling zijn om de boel wat op te fleuren."
Dichter aarzelt.
"Het is een lange flash back, vol wormgaten. Het gaat over iemand die haar geliefde heeft verloren in een vreselijke vliegtuigcrash. Een geliefde met wie ze net gebroken had, omdat hij haar verstikte omdat hij een klootzak was, niet omdat hij dat wou zijn, maar omdat hij zo was. Punt. En nu, 30 jaar later gebeuren allerlei vreemde dingen in haar leven en ergens groeit het onbestemde gevoel dat hij niet dood is en ergens rondwaart en als een afwezige god haar leven duwt en stuurt en dan denkt ze terug en groeit het besef dat hij er de hele tijd was. Dat is te eenvoudig. Het is ingewikkelder. En het is eenvoudiger. En dat meng ik met het verhaal van mijn vader die vertelt over zijn ouders, want ik wil in mijn leven maar één roman schrijven en niet 25 keer dezelfde zoals zoveel schrijvers."
Boerken gromt en Knorpot bromt en Zakenman tikt op zijn smartphone en het Stille Meisje zwijgt in duizend woorden en is aanwezig door er niet te zijn en de stilte die valt is oorverdovend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten