zondag 18 maart 2012

Dichter en het witte blad

Dichter staart uit het raam. Binnen is het donker en matzwart en koud. In de tuin is er zon en de warmte van de lente die over de velden sluipt, stil en onmerkbaar en aangenaam. Dichter staart naar binnen, waar het donker is en matzwart en donker. Hij zoekt naar woorden die hij kan braken op het witte blad voor zich, maar de woorden zijn met zwarte inkt geschreven en dus onvindbaar in het zwart van zijn innerlijk. Zijn ziel jankt. Dichter schrijft niets. Het blad blijft wit.

De Trage Stroom staat laag en de bedding van dikke vette en donkere bagger stinkt dampend in de zon. De rivier aarzelt en staat bijna stil, trage draaikolken zuigen het donkere water naar de bodem. De rivier stroomt niet langer leeg naar zee en de zee stuwt het water terug het land in, en de twee krachten heffen elkaar nog even op. De dijken kreunen. Boven het water komt een vlucht ganzen luidruchtig aangevlogen vanuit het Noorden. Ze breken de stilte als was dat een broos en dun kristallen glas.

Dichter is alleen. Het Stille Meisje is langs het raam naar buiten gegleden op haar stille vleugels zonder woorden, als fluisterde ze een verborgen verhaal dat niemand horen mag en iedereen lezen wil. Ze gleed als een dunne witte schaduw over de polder en de rivier en de Dichter staarde haar niet na.

In de stilte van de nacht kijkt iemand vanaf de donkere tuin naar binnen langs het lichtende raam van het Donker Kot van de Dichter, waar hij zit te staren, zittend aan de verweerde tafel. Dichter staart naar de tuin en ziet alleen zichzelf in de spiegel van het raam. Hij ziet scherpe trekken die met houtskool getekend zijn over zijn gelaat van perkament en zijn ogen liggen in holtes van diep houtskool. Hij is moe. Hij is leeg. Hij is een woord dat niemand uitspreekt. Hij is een woord dat niemand leest. Hij is een woord dat niemand schrijft. Hij is een woord dat niemand hoort. Hij is niet. Hij is niet langer.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten