De Droeve Dichter zit tegen de kastanjeboom in het duister van de nacht die diepgroen is en bijna zwart en de kilte van de klamme grond drinkt zich als een slang langs zijn ruggemerg tot in zijn nekwervels die verstenen en roesten en bladderen. Hij wordt een marmeren beeld en daarna smelt hij en vloeit hij als een melkwitte beek tussen de grassprieten en wordt hij gedronken door de dorstige zandbodem die als een spons slorpt en zuipt. In zijn linkerhand een klein glas met daarin de absint met suiker, kleverig aan de rand en in zijn geest de fijne mistslierten van de vergeten fluisterverhalen en de meanderende handen die tasten en voelen en glijden langs de huid en de zachte warmte van de honingzoete dauw die je vinden kan in verborgen plooien en de metalen blikken en de woorden als dolken en de honende lach van zielloze gedaantes. De geest van de Dichter sluipt langs de slijmerige schubben van de sluipende slang omlaag naar de donkere aarde en verdwijnt in de bodem van de polders bij de Trage Stroom waar de bomen neigen weg van de Noordwestenwind die vanuit de zee stormen brengt en kille regens en lage grijze wolken.
Het eerst zwart is groen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten