donderdag 1 maart 2012

De wereld in flarden tekst

In de duinen is het stil. De storm is gaan liggen. De duin is verplaatst maar de jongen merkt het niet. Hij weet het. De wind heeft er als een razende tegenaan gebeukt en heeft tonnen zand verschoven.
De hut waarin de jongen woont, slaapt, eet, schrijft en schuilt is piepend en krakend recht gebleven. In het duister van de nacht ziet hij de losgeslagen planken en de kromme roestige spijkers. De deur hangt nog amper aan een scharnier en twee ramen sluiten niet meer. De hut is scheef gezakt en de tafel binnen staat wankel. Potloden rollen van tafel. Het dak lekt. De geschriften zijn nat van de regen en de inkt is uitgelopen en de letters van potlood zijn door het water verzopen.

De zee is als een bevroren woestijn van zwarte inkt.

Morgen komt de storm opnieuw weet de jongen. Hij timmert in de haast de hut weer min of meer aan elkaar. Hij sleurt extra planken aan en lange spijkers en steunbalken. Hij graaft putten in de duinen om de balken te aarden, schuin tegen de hoeken en hij hamert ze stevig vast met de lange en dikke spijkers. De hamer is zwaar en zijn rechter voorarm jankt en de pezen ontsteken en zijn nek is gespannen en hij wil slapen. Vooral slapen.
Rusteloos zit hij bij de zee.

Hij heeft de zee gesproken en de zee heeft gedaan wat de zee doet. De zee is zichzelf. Ze praat niet. Haar ruisen is geen fluisteren. De zee luistert niet. De zee is. Niet eens zichzelf. De hemel en de wolken raken haar bij de horizon maar hoe je ook naar de horizon reist, de horizon blijft je voor. De zee laat zich niet raken. De zee is.

Hij heeft de zee gesproken en zit te wachten op antwoorden en gefluister en als hij genoeg zal geloven zal het ruisen van de golven en de wind hem klinken als gefluister en zullen zee en wind hem zijn eigen woorden toefluisteren. Ieder zijn god.

De jongen woont in een duinpan in een hut en schrijft met een woordenschat van 100 woorden zinnen en verhalen die enkel schrijven over de zee die oneindig is, de einder die ongrijpbaar blijft, de wind die guur fluistert, de wolken die langs drijven, de duinen die wandelen, het zand dat door zijn vingers glipt, de tijd die onomkeerbaar is, het strand dat de zee mag voelen, het duingras dat nederig buigt, de hut die wankel is, de woorden die aarzelen, de letters die geschreven worden en de jongen die een woord is.

Alles is een cirkel, zonder begin en zonder einde en toch is alles begonnen en komt aan alles een einde. Cirkels zonder tijd. Eeuwig als het heelal.

De jongen gaat naar binnen en schrijft 5 woorden.


De avond legt een sluier van duister over het de velden. De kleuren vervalen tot het grijs van de lage wolken en de wind neemt af tot de bladeren bijna niet meer bewegen. Een deken van stilte en kleurloosheid.

Ik zit in het gras dat niet echt droog is geworden vandaag al was de wind warm en was er geen regen. Ik zit in het gras en het vocht kruipt langs mijn lage rug tot onder mijn schouders. Tussen mijn schouderbladen langsheen mijn ruggewervels trilt de wereld zijn ritme in mijn ziel en ik probeer de harmonie te vinden. Ik voel de eerste kilte van de nacht.
Achter de weides staan hoge popilieren als stevige soldaten in slordig gelid en ze haken met hun kruinen in de lage wolken en ze praten in de wind op fluistertoon in een geheimzinnige taal die enkel de wind begrijpen kan en de bomen. Ik luister.

Een fazant roept onbehouwen krijsend en een paar houtduiven vliegen op vanaf de stoppels van het vers geoogste maisveld.

Ik loop in de vette modder rond de weides. Ik ruik de geur van zoet water en zand en klei en mos. Ik hoor het gras onder mijn voeten en het gedroogde riet dat aan de beken groeit. Ik voel me als de wind die over de velden glijdt en ze streelt.

Wat doet een mens in de nacht die donker is en stil en leeg
wat doet een nacht met een mens die donker is en leeg en stil
wat doen nacht en mens
de nacht is alleen
de mens is alleen
zij praten niet, de mens en de nacht
ze zijn geen vrienden
ze zijn
samen en alleen
het is stil in de nacht
het is stil in de mens
de nacht is donker

buiten regent het
buiten is er regen
de mens heeft in de regen gewandeld in de nacht en is doorweekt en heeft kou en wil slapen maar de nacht is donker en kil en duldt geen slaap vannacht
de mens is donker en kil en duldt geen slaap
de mens bibbert en beeft en de regen op zijn huid is als een koud deken

buiten, onder de boom, zit de mens tegen de stam in het natte gras tot zijn kleren tegen het lijf plakken en de regen mengt zich met tranen en het donker van de nacht wordt een me de donkere spelonken van zijn ziel waarin hij moeten rondwaren heeft die avond voor de nacht

de mens schrijft het woord nacht
de nacht schrijft geen woorden
de mens wil slapen
de slaap
slaap

nacht
donker
kil

morgen wordt het weer licht

Geen opmerkingen:

Een reactie posten