Je groeit op tot de 18de of 20ste of iets in die buurt, en in die eerste jaren groeien geest en lichaam in harmonie. Het beeld en aanvoelen dat je van jezelf hebt, ben je zelf. Zo hoort het ook, denk je, en je neemt aan dat dat vanzelfsprekend is, en voor de eeuwigheid.
Daarna wordt de kloof onmerkbaar steeds groter. Je blijft die priller twintiger, in het diepst van je gedachten, van je aanvoelen en je zelfbeeld, maar je zit opgesloten in een onstopbaar verouderend lijf, dat strammer wordt, en trager, en minder strak en lenig en minder veerkrachtig en af en toe zeurderig en onwillig.
Je kijkt in de spiegel en denkt: godverdomme, die ouwe zak daar, dat ben ik dus. Het antwoord is ja, en je kijkt weg van de spiegel en meteen daarna ben je weer -in gedachten- jezelf: 20 of zoiets.
Het lichaam is onderweg naar de enige zekerheid in het leven na de conceptie en de geboorte. Je geest weigert dat te aanvaarden en dat is maar goed ook.
Ergens onderweg.
Het mooiste is de reis, niet het einddoel. En dat is met het leven in dat lijf zeer zeker het geval: de reis is het doel, niet het einddoel.
Het leven is dan ook een reis waar we geen einddoel aan wensen te geven. We reizen met het doel het einddoel nooit te bereiken, of liefst zo laat mogelijk en het is voor sommige mensen zelfs niet te vatten en verwerken dat dat einddoel een einde is. Die geloven graag dat het het het begin is van iets oneindigs, want onmetelijk en omdat het tegen alle logica ingaat, noemen ze dat geloven en schilderen ze de logische denkers die zuchten 'het einde is het eind, punt uit' af als ongelovigen.
Ik gun het hen. De klok tikt de minuten weg.
De winter van 63 was ongemeen koud.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten