Dichter vecht tegen de donkerte met het schrijven als wapens en het schrijven sleurt hem als een draaiklolk mee in gitzwart cynisme en Dichter braakt en kotst en wordt wakker, badend in koud zweet dat als een koud laken om zijn lijf geslagen ligt en in zijn geest bengelen de vragen en de angsten die de dromen daar dropten en ze vallen een na een te pletter in zijn dag en 's ochtends struikelt hij in het halfdonker, bij alles wat hij doet of denkt of ziet, over de lijken die de dromen langs zijn pad lieten liggen. En zo worden de dagen weer donker en kil. Hij schrijft lange gedichten en het helpt hem niet.
In de polders hooit Boerken en hij hoopt vergeefs dat de regen wijken zal die in zware wolken uit het Westen wordt aangeblazen en komt aangedreven. Zijn tractor tuft. Het hooi ruist als hij het keert met wiekende molens die langs de grond scheren. Het hooi ruikt en Boerken niest.
Knorpot wandelt met het Stille Meisje langs de dijken die de polders omwallen. Ze spreken zacht over Dichter en zijn duisternis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten