maandag 14 mei 2012

Zee

Dichter zit in zijn Donker Kot te mokken. Hij zit bij het raam dat vettig is en wazig van het vuil en stof van vele maanden. Hij staart voor zich uit en kijkt boos en triest en gekweld. Op de achtergrond kweelt Nick Drake met zachte stem over triestigheid en droevenissen van het leven. Dichter speelt met een aardappelmesje op de verweerde tafel. Mechanisch en zonder interesse laat hij het mes telkens op de punt vallen zodat het wankel staat en dan trekt hij het uit het hout en laat het mes weer vallen. Tientallen keren, honderden keren.
Boerken komt binnen, samen met Knorpot en Knorpot zegt cynisch dat Dichter de zwarte muziek wel geweldig weet te verbeelden met zijn gezicht als een donkergrijze miezerdag in mistig november, als de dagen kort en zijn en donker en kil en vijandig.
En Boerken vraagt Dichter waarom die met dat mes speelt en Dichter trekt de schouders op en zegt dat hij de punt niet dikwijls genoeg in het hout kan prikken om de aantal keren van smeken en bidden en hopen uit te beelden.
Dichter vraagt wat het betekent, als iemand wat belooft, dat belangrijk voor je is. Essentieel. Omdat het een bouwsteen is. Een pleister op een wonde die niet helen wil. En dat die belofte dan woorden in de wind zijn.

"Dan ben je een stomme kloot", zegt Boerken, "Want dan beteken je niks meer dan de wind die over de velden raast."

"Dat dacht ik al", zegt Dichter."Maar ik weiger dat te geloven."

"En dus zit je daar te mokken", zegt Knorpot.

De lucht is blauw. De wegen zitten vol. De dagen zijn als de hemel: leeg. Heaven is a place. Where nothing ever happens.
Er staat een strakke wind. Dwars over de weg. De weg is overvol. De wind blaast maar deert niet. Hard onderweg. Snel. Laat de wind waaien. Heeft geen effect. De wind spreekt in woorden maar in de auto hoor je die niet. De wind is kil. Deert niet.
Langsheen mensen scheren dromen en hoop en dromen en dromen en hoop. Weken en maanden glijden voorbij. Als een landschap dat wijzigt. Ineens zijn de bomen groen. Wanneer gebeurde dat. Vorige jaar, voor ze groen werden, werden de woorden van de belofte als zaadjes in de grond gestopt. De bomen werden groen, eerst lichtgroen, daarna donker, tot ze roestbruin kleurden en geel en dan werden de bomen weer weer kaal. Het werd winter, lang, bitter en bar en lente en nu klimt de zon hoog en zijn de bomen weer groen. De woorden zijn steen geworden zaden en schuren de ziel.

Iemand leest de tekens op de wand. Niemand leest de tekens op de wand. En in de lucht. Iemand leest de wolken.

Er zullen wel duizend redenen zijn. Er is er maar een. De beloftes zijn vergeten. De beloftes zijn niet belangrijk. Beloftes zijn niet belangrijk. En aan wie de belofte gedaan werd is als de wind die dwars over de snelweg staat. In de auto snel ergens nergens heen is die niet eens hinderlijk.

Een jaar is zo voorbij.


De zon zakt over de stad. Tussen de huizen is schaduw. Aan zee heerst rust en stilte en ruimte. De zee is ver weg. De zee is een belofte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten