Het is stil. In de duinen is geen geluid. Er is enkel het daveren van de stilte.
Iemand, niemand, die in de duinen woont en vergeten is door god en mensen, zit met de ellebogen op de opgetrokken benen en staart over de zee met lege ogen. Hij staart over zee en ziet de zee niet. Hij spitst de oren en probeert de zee te horen. Hij snuffelt en zoekt de zilte geur, maar kan die niet vinden. Ik ben dood, denkt hij.
Ik heb maanden niet geademd, niet gegeten, ik heb maanden niet gedronken. Ik word door niemand aangesproken. Ik praat tegen niemand. Ik zie en hoor en ruik de zee niet meer. Ik ben dus dood.
Iemand niemand is vergeten hoe het leven is buiten de duin. Hij is de weg naar zijn hut verloren. Het strand is hij vergeten. Hoe de zee voelt om zijn voeten. Hij is vergeten hoe het leven is in de polders van het achterland. Hij is vergeten hoe mensen praten. Hoe stemmen klinken. Heb ik nog een stem? Denkt iemand. Denkt niemand.
Er vliegen geen meeuwen over. Hij kijkt op en speurt naar wolken, maar boven hem is er niets. De oneindige leegte. Geen hemel. Geen wolken. Waar zijn de wolken? denkt iemand. Denkt niemand.
Hij wil de wind voelen, die kil en vochtig vanaf de zee komt waaien en hem laat rillen. Ik voel de wind niet. Ik ben dood, denkt de jongen.
Iemand in de duinen, niemand uit de duinen, denkt niet. Hij is niet. Hij is niet langer. Hij is zelfs niet dood. Hij bestaat niet. Er is niemand, geen duinen, geen strand, geen zee.
Het zijn woorden. Woorden die niet gelezen worden zijn dood. Zijn dood geboren. Woorden worden strand en zee en duinen als ze ergens tot beelden worden, bij hen die de woorden lezen en proeven.
Niets is erger dan je ziel blootgeven in doodgeboren woorden.
Iemand doodzwijgen. Ik begrijp de uitdrukking, denkt de Dichter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten