Ooit heb ik een steen gevonden. Of de steen heeft mij gevonden, misschien. Een platte steen. Niet dik, niet groot, een paar centimeter, maar behoorlijk plat. Een steen om in je zakken te hebben. Niet te zwaar en niet storend.
De boot legde aan bij een kleine abdij in een smalle hoge baai van de Cinque Terre en we stapten op het maanvormig keistrand dat van antraciet leek. De keien fascineerden me meteen. Ik ben altijd al een verzamelaar geweest van stenen en steentjes en takjes, maar dit strand ontnam mij de adem. De stenen zijn er allemaal zwart met wit. Ik begon meteen te rapen, te wikken, te wegen, te kijken. Ik zocht iets. Iets zocht mij.
En ineens had de steen mijn hand. Een perfect gladde, platte kleine steen die perfect in de hand lag en aan de ene zijde egaal wit is en aan de andere egaal zwart, alsof twee platte pannenkoeken van steen onlosmakelijk aan elkaar zitten. Yin en Yang. Dag en Nacht. Goed en Kwaad. Waarheid en Leugen. Het ene bestaat niet zonder het andere. Vormgegeven in een steen. De perfecte en unieke steen. Die daar duizenden eeuwen ligt te wachten tot ik die tussen de miljoenen andere stenen die ene vind.
Ik ben de steen. Als zwart boven ligt, ben ik zwart en duister en triest. Ik ben niet rond. Ik ben plat. Ik kan mezelf niet omdraaien en ook niet de wind of een kleine beweging. Als ik zwart ben, weet ik dat wit en vrolijk vlakbij is, maar ik kan er niet bij en ben onmachtig me te wentelen.
Als ik vrolijk ben, en met mijn witte zijde naar boven lig, ben ik vrolijk en speels en aangenaam. Zwart, dat is die verborgen zijde aan de onderzijde. Ik ben een kleine steen. Licht. Iemand kan die zomaar over flippen. Van wit naar zwart. En omgekeerd.
Zo'n steen schenken is jezelf weggeven.
Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten