Boerken komt binnen in het Donker Kot waar een karige lamp probeert te winnen van de dag die langs de ramen naar binnen gluurt en met hem waait het laatste beetje winterkou naar binnen en hij vraagt wat Dichter scheelt, want die is weer zo zwart en stil. Pikzwart als koffie en stil als de beesten, volgens Boerken en gewoon donkerbruin en modderig triest volgens Knorpot en een onnozele piekerende ziel volgens Zakenman en Meisje zegt niets en Dichter zwijgt, want hij weet waarom en hij wil er niet over praten met hen, hij wil lange tochten maken langs het water met Meisje, niet eens hand in hand, maar met de zielen open en met weinig woorden luisterend en stil Meisje kijkt weg en Dichter staart op zijn blad en de leegte is oneindiger dan de zee en de horizon en de hemel.
Buiten vertellen de vogels over de lente en de dag plooit zich open. In het Donker Kot hangt het soort stilte die je in plakjes kan snijden. Niemand doet het. Het zwijgen grijpt hen bij de keel maar ze ademen verder zonder denken. Boerken gaat zitten aan de tafel en Meisje gaat naar de keuken om daar te rommelen met alles en niets en Dichter probeert woorden aan elkaar te haken. Zakenman kijkt op zijn polshorloge en vertrekt. Ze horen het brommen van zijn auto en dan het korte gieren van zijn banden. 'Die is ook goed gezind", zegt Boerken. Knorpot staat ook op, mompelt iets van sfeer en de geur van rot fruit en kadavers en dan trekt hij de deur achter zich dicht.
Boerken drinkt koffie en Dichter schrijft over de pijn van het zijn en de evenwichten die in onevenwicht zijn en over korte eindjes en de luwte van de schaduw en de eenzaamheid van zijn priemgetal en over verlaten zijn en vergeten en genegeerd door zijn naasten en het is als witte bloem op de tafel en hij wentelt er zijn ziel in en legt die daarna te braden op de pan. Niemand ruikt het.
Verzonden vanaf mijn BlackBerry®-toestel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten