"Trap. En trappelend. Hij was van de trap gegeleden in het water dat glibberig leek en traag als gesmolten boter en hij had net voor hij kopje onder ging de badrand geraakt met het achterhoofd. Daar waar de schedel achteraan eindigt in een korte bobbel en waar wat dieper tussen de pezen de nekwervels gestapeld scharnieren was hij tegen de scherp rand van beton gekwakt. Zijn hoofdhuid was er open gebarsten als het vel van een gevallen perzik en het water rondom hem kleurde bruin met een rood paarse ondertoon. Hij spartelde niet. Hij trappelde. Zijn armen bleven opvallend stil en afwezig in zijn verwoede pogingen om boven water te komen en adem te happen. Was hij het bestaan van zijn armen vergeten? Waren ze verlamd? Was dat trappelen alleen maar een laatste restant activiteit die nog in het geheugen stond en die nu, vlakbij het einde werd afgespeeld. Hij schoof van de trap, stootte het hoofd tegen de rand en trappelde. Niemand had zijn schedel horen splinteren. Er was niemand.
Toen iemand aan het zwembad verscheen, de volgende ochtend, werd hij levenloos drijvend halfweg tussen oppervlakte en bodem gevonden. Het water zag niet rood meer want de filters hadden een nacht lang hun werk gedaan en als hij met een lange hakende stok naar de kant werd getrokken en door 3 paar handen moeizaam aan de kant werd gesleurd, voelde het water gewoon als water. Nat en koud en erg vloeibaar. Stroef en niet glad."
'Ongeveer eindigt het verhaal', zegt Knorpot. 'De rest moet ik nog schrijven.'
'Waarom dat dodelijk ongeluk aan het einde?' vraagt Dichter.
Knorpot grijnst en zegt dat dat alleen maar te maken heeft met Trap en Trappelend. En dat dood als vanzelf volgde.
Sent via BlackBerry offered by Proximus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten