maandag 9 april 2012

Het zwarte licht is stil als wit







Dichter zit in de tuin die hij den hof noemt omdat het den hof is en geen tuin. Hij zit in de kille wind onder de kastanje grijs te zijn als het weer. De wind is koud en kruipt tussen de kieren van zijn kleren als tussen de kieren van zijn donkere ziel. Hij leest de krant zonder dat de krantenwoorden tot hem doordringen en hij drinkt koffie zonder de koffie te proeven en hij tracht de demonen van de nacht te verdringen terwijl de pony op het gras vlak bij hem komt grazen en aandacht vraagt die hij niet geeft. In zijn hoofd groeien werelden vol duisternis en kwelling, vol angsten, vol twijfels en eenzaamheid. In zijn hoofd schrijft hij de duisternis tot zwart en zwart tot de leegte en stilte van de kosmos. Er is geen lucht. Geen licht. Het licht is zwart. De eenzaamheid is wit. Zwart licht. Witte stilte.
Zwart wit. Wit zwart.

Dichter nipt aan zijn koffie die niet zo heet meer is. Hij peinst. Over lichtheid. Over lichtzinnigheid. Over mensen die zichzelf verliezen en daardoor ook de mensen die dicht bij hen staan. Over heilige cirkels en banden en verbonden die zo doorbroken worden. Hij wil slaan en schreeuwen en hout klieven en urenlang langs de dijken van de trage stroom wandelen, boos en in zichzelf tegen de wind, maar hij blijft in de stoel zitten, verkleumd onder de kastanje in den hof.

De flarden van de dromen die hem 's nachts wakker maken, badend in koud angstzweet wijken niet, ze hangen als koppige mist in zijn gedachten en verkleumen zijn hart en ziel. Hij rilt. De wind kruipt tussen zijn kleren en legt een koude hand op zijn blote vel. Hij voelt het en grijnst. Zo is het, denkt hij.

De mist in zijn hoofd wordt dichter. Grijs. Kil. Vochtig. Je loopt er doorheen en de miniscule waterdruppels vriezen aan het gelaat en leggen een masker over je gevoelens. Dichter werd deze ochtend niet wakker. De demonen van de droom hadden zijn wereld ingenomen. Duidelijk. Ze waren er nog. En het was niet eens een schok. Dichter berust. Stil. Klein. Geslagen.

De wind is hevig bij vlagen. Het diepgroene gras buigt en vecht niet.

Dichter sluit de ogen en laat de demonen. Ik weet waar dit leiden zal, denkt hij, ik sluit mijn ogen en wandel door de dichte mist die koud is en die een bevroren masker over mijn gelaat legt en daarna leg ik mijn ziel af en dan ga ik zielloos verder en is er geen boven meer en onder en geen voor en na en geen goed en kwaad en geen pijn en lief en leed. Dan is er enkel grijs.

Het zwarte licht is stil als wit.

1 opmerking:

  1. Zo'n tekst van jou geeft mij geen goed gevoel. Ik ben bang om hem te interpreteren; ik zou er wel eens glad naast kunnen zitten.

    BeantwoordenVerwijderen