De lobby is leeg. Er zijn geen mensen. De dubbele wodka is koud en bitter. De roes legt een deken over de kilte en maakt ze dragelijk. De dagen lengen. Het is mistig grijs buiten en het miezert zacht. Ik kijk de barman aan en zonder wat te moeten zeggen, komt hij met de fles en giet drie teugen in mijn glas en glimlacht samenzweerderig. Ik betaal met de creditcard en schrik al lang niet meer van de gastronomische bedragen die hotels durven vragen voor tweeduims wodka. Het deken wordt dikker. Ik heb sponsige watten in mijn kop. Twee andere gasten komen de lobby binnen in het late avondlicht en gaan wat verderop zitten. Ik herken hun taal, maar begrijp niets van wat ze zeggen. Ik doezel weg en word niet slaperig.
Ik sta op, stop mijn Ipad en mMcbook in mijn tas en ga tot bij de lift. Ik heb honger maar geen zin om te eten. Niets is triester dan alleen aan een tafel te zitten in een hotel of een restaurant. Ik heb geen zin in allenigheid vandaag.
Een uur lang zap ik, liggend op bed, maar geen enkel beeld weet te beklijven. Ik ga in bad liggen en probeer te lezen, maar kan de woorden niet vatten.
Daarna probeer ik te slapen. Om 3 uur 's nachts verga ik van de honger en heb ik geen minuut slaap gevonden. Ik sta op en ga voor het raam zitten in de sofa, die ik 45 graden draai zodat ik naar buiten kan kijken, starend in de nacht. Ik zie mezelf zitten in de spiegeling. Een oude man die boven de stad ligt. Een man in een hotel in een stad in een land die zijn beeld legt over de wereld en niemand die het ziet behalve hijzelf. De klokt tikt niet langer. De tijd staat stil. Het is voor eeuwig halfvier. Niet nacht. Nog geen dag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten