De ramen van de oversteekplaats zijn groen en het is donderdag. Het magazijn van het geheugen sluit de sponsen poorten van zilverdraad en ergens slijpt iemand een betonnen gordijn van speklagen en marsepein. In de ogen van rubber en marmer spinnen termietenheuvels door draaideuren het geroep van olifanten in een hotellobby. De hemel is van zoet gebak en de velden zijn van aardbei en een meisje met telescoop ogen stelt geen vragen. Ik heb de antwoorden toch niet. Ze zijn verhuisd naar woensdag en dat was gisteren en dus te laat en voorbij. Ik steek over op donderdag. In mijn geheugen zijn evenveel gaten als er nodig zijn om de Grote Markt van Brussel te vullen en Manneke Pis zeikt mijn zinnen vol nonsens en champagne. De zilveren gloed van het zwarte licht schijnt over de slijpstenen. De zoete honger. Ik ruik de geur van spinnende autobanden. Een kind nog. Ik overzie de mensheid en verklaar de wedstrijd voor geopend en de zielen zijn geschonden en smelten als graniet onder de druk van schuivende aardplaten op magma. Een kudde wildebeesten bij een rivier vol krokodillen. Een wilg die plat gaat. Een ademtocht. Aarzeling. Grijs. Zwart. Wit. O.
Ik bereid gebraden meloen met een zalfje van knoflook op een bedje van honing en melancholie en lach mijn grauwe gasten toe met groene ogen vol tanden en glazen knikkers.
Ik sta op de bodem van de zee en kijk 360 graden in het rond en zie niets dan zee en horizon en het is saai en ik regen glaswerk en papieren aanbevelingen en ruik verpulverde korenbloemen en narcissen en papavers. Langs de sloten zie ik het riet. Een merel. Een eik. De polders vullen zich met licht en water en olieverf dat de geur heeft van terpentijn en ik snuif de geur van eikenbladen en het ritselen van de marters en het grommelen van de egel die de weg verloren is en nu doolt langs de oevers van de trage stroom die de zee laat exploderen tot pixels en een regenboog aan woorden als ik en jij en zij en gelieve het gras niet te betreden want de verf is nog nat.
Morgen is er woensdag en ik steek de straat over en aan de overzijde kijk ik om en zie enkel bergen met besneeuwde toppen en daartussen het grijnzen van de tijd en het skelet van het blinde geloof en de adem van drie stenen in de wind. Ik tel de zandkorrels. Veel. Ik gooi er een weg en het blijven er veel. De zandkorrels waren gisteren. Morgen is een duin.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten