Boerken staat gebogen over zijn akker en wiedt het onkruid, geduldig en in stilte. De aarde is koud en de laatste lage mist lost op in het licht van een klimmende herfstzon die niet de kracht heeft van de zomer, maar die Boerken toch weet te warmen.De mais in het veld naast Boerken kleurt steeds grauwer en bruiner en de maiskolven zijn beige en de mais diepgeel. De zachte bries ademt en de mais ritselt als droog papier.
Boerken kijkt op en ziet een vlucht ganzen laag overvliegen, gejaagd. Hij buigt zich weer en wiedt verder. In zijn hoofd is de stilte van het land. De oneindigheid van de hemel, de rust van de wolken en de luwte van de zachte bries, de troost van de stijgende zon.
Aan de andere kant van de hoge dijk met de populieren duwt een trage stroom het water naar zee. Het water is stil en gewillig.
In de polders drinken de wilgen het water dat diep in de akkers stroomt. Boerken krijgt het warm en trekt zijn dikke jas uit en recht even de rug en tuurt over de polder naar de horizon en ziet daar een vage gestalte langs de dijk wandelen.
'Mensen die alleen zijn, zijn in rust', denkt Boerken en hij wiedt verder en in zijn hoofd stolt de tijd tot een tweekleurige kei.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten