dinsdag 13 september 2011

Over rode de wijn en westenwind en vuur en woorden.

Ze zitten bij het kampvuur en ze drinken rode wijn en eten
varkenribbetjes met de handen die blinken van het vet en ze vertellen
grote verhalen over verre tochten langs brede trage stromen en hevige
regens en brandende zon en over akkers die tot de horizon reiken en
bomen die tot in de wolken groeien en het Uitbudindige Meisje vertelt
van tochten op zee in krachtige zeilboten met de wind in de haren en
over de vrijheid en ruimte als van de westenwind.

Boerken vraagt haar waarom ze zo stil was in de polders, dat ze haar
Het Stille Meisje noemden en even is ze stil en ze denkt,  maar dan
klatert haar stem weer en zegt ze luchtig dat ze zichzelf zocht want
dat ze zichzelf kwijt was toen ze daar in de polders geland was die
dagen en dat ze de Stille Dichter zag zitten bij de wilgen langs de
hoge dijk en ze naast hem ging zitten alsof ze nooit anders gedaan had
en hoe zijn woorden haar heelden en dat ze daarna verdween zoals ze
gekomen was, omdat ze zichzelf weer had gevonden en zij niet leven kan
in de polder, alleen met de Droeve Dichter en zijn triest en eentonig
bestaan.

Boerken is even stil en drinkt dan van de wijn als was het water,
gulzig en lavend.

"Denkt ge niet dat ge de dichter gekwetst hebt zo?" vraagt Knorpot een beetje dronken en het Uitbundige Meisje trekt de schouders op en staat op om te dansen rond het haardvuur en ze zegt
nog snel, dat ze de dichter nooit gevraagd heeft om haar te helen en
dat de dichter was wie hij was voor zij in de polders neerstreek als
een aangeschoten reiger en dat toen ze genezen weer wegvloog, hij nog
steeds diezelfde Droeve Dichter was die hij ervoor was en Boerken zegt
dat dat niet waar is, want dat de Dichter nu anders is,  dat hij zich
vreemd gedraagt en nachten lang onder de bomen zit, buiten en schrijft
en dan alles weer schrapt of overschildert of verbrandt, maar ze
luistert niet meer en mengt zich tussen de dansers.

Boerken sloft naar de tractor en gaat op de plankenvloer van de kar
slapen en besluit morgenvroeg de tractor te herstellen en naar zee te
rijden. Knorpot heeft de feestende bende ook achter zich gelaten en
komt in de kar zitten en nadat ze een kwartier zwijgend voor zich uit
zitten te staren, is daar ineens het Meisje en ze fluistert zacht en
vraagt of ze naar zee rijden morgen en of ze dan mee mag.

Boerken aarzelt en Knorpot lacht cynisch en zegt dat ze mee mag op
zoek naar zichzelf.
"Want ik ben de Oude Knorpot en nu en dan lach ik vrolijk maar steeds
wordt ik na een poos weer knorrig en Boerken zal altijd zaaien en
planten en oogsten en hooien en de Droeve Dichter zal altijd woorden
tot zinnen schrijven en ze plooien rond de tijd en de ruimte en ge
hebt u geheeld aan zijn woorden." zegt Knorpot, "Wie kan het u
kwalijk nemen. Maar wat gij precies zijt, weet ik niet. Het Stille
Meisje dat praat als de zee en de wind? Of het Uitbundige Meisje dat
danst bij het kampvuur en dat lacht en praat en plezier maakt?"

Het Meisje denkt en zegt dan dat ze het Stille Uitbundige Meisje is
dat morgen mee naar zee wil.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten