zaterdag 17 september 2011

Boerken en het Meisje

Boerken is weer thuis en zit onder het hoge dak naast het verse hooi
want het regent en waait alsof het herfst is. In de stallen stampen de
paarden want het is voedertijd, maar Boerken heeft geen zin in
voederen en vloekt op het weer en vooral op de dagen aan zee die hij
zich anders had voorgesteld. Boerken dacht daar het meisje te vinden
als een soort zeemeermin die half in de zee, half aan land leeft om
haar ervan te overtuigen mee te komen naar de polders en er de woorden
en zinnenen verhalen van de Droeve Dichter te lezen en hem zo te
redden van de Gladde Zakenman die hem gaat leren liegen en bedriegen
om het geld en wraak nemen op hen die hem of zijn beminden ooit in de
weg stonden of kwaad wilden tot ze er aan kapot gaan. Alleen het
Meisje kon die ziel van de Dichter redden, zo dachten hij en de Oude
Knorpot die het niet meer zien kon hoe de Dichter zichzelf kapot
maakte door nachtenlang op te zitten en te vernietigen wat hij
geschreven had nog voor zijn muze, het Meisje. het gelezen kon hebben.
De Knorpot kon niet langer toezien hoe de Dichter zich van het Meisje
keerde en met de Gladde Zakenman op pad ging en hoe hij andere gladde
jongens die bij banken werken  en semi artiestiekelingen die een eigen
zaak runnen, mee hielp kapot maken in een of andere afrekening met het
verleden van de Gladde Zakenman of een van zijn beminden als de
Zakenman dat al kon, beminnen, of ooit gekund had. En hoe de Dichter
een pak ging dragen en zijn haar leerde kammen en zich ging scheren en
parfum dragen en hoe de Dichter een val leerde zetten, het leerde die
dicht te laten klappen en hoe de Dichter leerde daar niets bij te
voelen, tenzij het genieten van het spel en de winnende speler.
Boerken zag dat ook. Hij hoorde de verhalen die Dichter en Zakenman
uitwisselden en hij hoorde hoe de prooien een na een na een eerst
gespot werden, dan geanalyseerd, dan gewogen op hun zwakheden, hoe dan
het lokaas werd gelegd en hoe stom snel ze toehapten omdan genadeloos
gestrikt te worden zonder te weten door wie of waarom. Tsjakkaaaah!
Boerken zag ook wel hoe de Droeve Dichter geen ziel meer had op de
duur en daarom vertrokken ze samen, hij en Knorpot, naar zee op zoek
naar Haar. Zij zou een soort verlossende Engel moeten worden.
Maar Zij is als de wolken, weet Boerken nu: klein en teer soms, dan
grijs en beklemmend, nu eens afwezig, dan weer stijgend en klimmend en
dreigend, dan weer dun en hoog en dan weer klein en teer en wit en
blank en steeds vernieuwend en anders en onvattelijk. Boerken en
Knorpot vonden haar in Doel, waar ze de Koningin van de Krakers was en
luid en uitbundig en niet stil en breekbaar. Niet teer en ijl, maar
stevig en aards. En Boerken en Knorpot laafden zich aan Haar en
vergaten de Dichter en werden verliefd op Haar en reisden met Haar
naar zee om er niet lang te blijven omdat Boerken wroeging kreeg en
ook jaloers werd omdat Knorpot alle aandacht kreeg en Boerken weer
naar huis wou.

Hier zit Boerken, heel alleen onder het hoge dak en hij gaat de
paarden voederen en als hij terugkomt staat het Meisje daar. Niet een
schim. Maar Zij zelf.

Ze lacht lief en hij hoort de wind in zomerse korenvelden. Hij durft
niet te vragen wat ze hier doet, maar leidt haar rond in de stallen en
noemt de paarden teder bij naam en ze raakt hem aan de schouder en
ademt in zijn oor als ze naar de volgende naam vraagt en hij vraagt
haar binnen en schenkt haar verse soep en ze vraagt of ze hier mag
blijven voor een paar nachten, want dat Doel haar te druk is en ze
vraagt naar de Dichter en Boerken voelt een mengeling vanontgoocheling
en opluchting en schept een bord met aardappelen en groenten en vlees
en wenst haar smakelijk eten.

Buiten regent het hard en het waait en haar haren zijn nat en ze rilt
van de kou en hij geeft haar een deken en ontsteekt vloekend de kachel
omdat het pas september is en dus "veel te vroeg om de stoof te
gebruiken."

Het meisje eet en Boerken denkt aan wolken en aan zee en aan de einder
en hoe de Dichter naar de einder wou stappen en Boerken verlangt naar
haar adem tegen zijn oor en naar warme korenvelden in de zomerzon en
hopvelden en verse tarwe en gerst en appelen en peren vers van de
boom.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten