Boerken zit op een harde bank in het donker van de nacht onder het grote dak van de schuur naar de storm te kijken die over de daken raast en die de bomen ranselt. Hij ziet de regen als sluiers over de boerderij glijden. Boerken heeft geen zorgen. Het hooi is binnen, de paarden slapen staand in de stal en de weides liggen zompig. En morgen gaat er zon zijn. Of niet. Kan Boerken niet schelen.
'Wat scheelt je toch' heeft Boerken gevraagd aan de Droeve Dichter, maar Boerken moet dat niet vragen, want hij ziet dat de muren van het witte kot volgeschreven raken met woorden en zinnen voor het Stille Meisje dat niet meer naar de polder komt, al dagen niet en hoe langer ze is weggebleven, hoe meer de Dichter schrijft en hoe voller de muren, hoe zwaarder de woorden en oneindiger de zinnen die spreken van hunkering en verlangen.
Onder de eik zit de dichter in de storm. Hij laat de wind en de regen. Hij kijkt naar het raam en ziet het licht in de witte kamer en ziet de woorden die hij niet lezen kan, maar die hij woord voor woord kent en proeft.
Tegen het witte kot aan hoort hij een late krekel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten